laatste wijziging: 13-12-2018

Ransijn deel 5 Lakatos

BRON: https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=4659


Wetenschapsfilosofie, deel 5: Imre Lakatos. Concurrende researchprogramma’s, proliferatie en integratie van theorieën

Civis Mundi Digitaal #73  door Piet Ransijn

Volgens Lakatos (1922-1974) vervangen nieuwe researchprogramma’s voortdurend eerdere programma’s.

Anders dan bij Kuhn zijn er volgens hem vaak meer dan twee paradigma’s en vele theorieën.

Lakatos’ theorie van research programma’s poogt een synthese te bewerkstelligen van de benaderingen van Popper en Kuhn.

Hij verfijnt de falsificatievisie van Popper die hij naïef noemt, met een meer verfijnde vorm van falsificatie. Een theorie wordt niet weerlegd of gefalsificeerd door een aantal onverklaarbare verschijnselen of anomalieën. Veeleer wordt een voorkeur gegeven aan een theorie die meer of beter is getoetst en meer of meer adequate verklaringen geeft. Zie ‘Falsification and the Methodology of Scientific Research Programmes’, in Lakatos en Musgrave, Criticism and the Growth of Knowledge (1970).

Bij Lakatos gaat het om rivaliserende researchprogramma’s in plaats van paradigma’s.

Verfijnde falsificatie houdt in dat een ander programma of andere theorie de voorkeur krijgt. Naïeve falsificatie houdt in dat een theorie wordt weerlegd zonder daarvoor meteen een alternatief te bieden. Zo blijkt dat gewoonlijk niet te gaan in de geschiedenis van de wetenschappen, zoals Kuhn heeft aangetoond. Het is niet zo dat een theorie staat of valt zonder dat er een andere theorie voor in de plaats komt, maar deze wordt vervangen door een betere theorie of researchprogramma dat meer ‘nieuwe feiten’  kan verklaren.

Een theorie botst dus niet zozeer met de feiten en wordt niet weerlegd door
feiten, maar door een andere theorie die meer feiten kan verklaren.

Welk researchprogramma de overhand krijgt, wordt vooral bepaald door rationele procedures voor het weerleggen ven vergelijken van theorieën, en minder door sociale, economische en psychologische factoren zoals bij Kuhn. Het gaat niet om willekeur, geloof en bekeringsijver van de meerderheid van wetenschappelijke gemeenschap en de hogepriesters daarvan, maar om rationele afweging van theorieën volgens rationele maatstaven, zoals verklarend vermogen van anomalieën, logische consistentie e.d. Toch dient daarbij in de wetenschappelijke gemeenschap een zekere overeenstemming te zijn omtrent maatstaven die een grote rol spelen. Daarbij gaat het niet alleen om logische en rationele gronden maar ook om sociale normen en overtuigingen. Door Kuhn werd de wetenschapsfilosofie aangevuld door wetenschapssociologie. Psychologische en sociale factoren spelen daarbij een hoofdrol.

Ook een researchprogramma “zweeft niet in een sociaal, economisch, politiek en religieus luchtledige… in een ideeënwereld” (Koningsveld, Het verschijnsel wetenschap, p 197). Zo’n programma wordt bijvoorbeeld gefinancierd, waarbij politieke en sociale factoren een medebepalende rol spelen. Macht en geld spelen een grote rol, evenals relaties. De invloed van externe financiers, met name de industrie is de laatste decennia toegenomen, zoals we zullen zien in deel 9.

Proliferatie van theorieën

Wetenschap werd door Newton, Popper en anderen beschreven als een onvolledige poging om een deel van de werkelijkheid te verklaren. Daarnaast “spelen metafysica en  mythe een belangrijke rol in het steven van de mens de waarheid te ontdekken. Een theorie, die een creatie van een mens is, begint eigenlijk steeds als een mythe, die ook dezelfde functie heeft, namelijk het beantwoorden van een probleem waarvoor een mens zich gesteld ziet” (Koningsveld, p. 94).

Een belangrijk aspect van het werk van Popper was de demarcatie van wetenschap ten opzichte van andere kennisgebieden. Hij meende dit te vinden in het principe van toetsing door falsifieerbaarheid. Het kenmerk van wetenschappelijke theorieën zou zijn dat zij zijn te weerleggen. Het toetsen en weerleggen van theorieën is ingewikkelder gebleken dan het verzamelen van feiten die ermee overeenkomen of ermee in tegenspraak zijn en blijkt neer te komen op het vergelijken met andere theorieën. Daarom benadrukt Lakatos het belang van proliferatie of voortbrengen van verschillende theorieën, zodat de een weerlegde theorie door een andere kan worden vervangen (p 183).

Integratie van theorieën

Vaak kunnen verschillende theorieën worden geïntegreerd, zoals bij de deeltjes- en golftheorieën van het licht. Elkaar bestrijdende theorieën kunnen elkaar ook aanvullen. Dat zien we bij genoemde wetenschapsfilosofen. Ze bouwen op elkaar voort met Popper als nestor, en ze bekritiseren elkaar, soms als bevriende collega’s. Dat doen ze in Lakatos en Musgrave Eds, Criticism and the Growth of Knowlegde. Door zijn vroege overlijden in 1974 heeft Lakatos zijn integrerende werk niet kunnen voortzetten. Samen met Feyerabend wilde hij een boek schrijven over hun beider visie. Dit werk For and Against Method is postuum samengesteld op grond van zijn nalatenschap.

Wetenschappelijke kennis bestaat eigenlijk uit een min of meer geïntegreerd complex van theorieën, waarvan er een aantal met elkaar in strijd kan zijn. Een probleem hierbij is dat theorieën vaak onvergelijkbare grootheden zijn die elkaars taal niet verstaan. Incommensurabel heet dat. Dan dienen ze eerst vergelijkbaar of commensurabel te worden gemaakt voor zover mogelijk, door bijvoorbeeld  integrerende begrippen te introduceren. De theorieën van genoemde wetenschapsfilosofen zijn te beschouwen als commensurabel en deels ook als complementair. Met name Lakatos probeert een geïntegreerde wetenschapsfilosofische theorie te formuleren.

Einstein introduceerde het integrerende begrip foton, dat zowel een deeltje als een golf kan zijn: een golfpakketje met een deeltjes- en golfaspect. Het is verwant met het begrip kwantum van Max Planck, de kleinste ondeelbare hoeveelheid van iets. Een atoom is geen kwantum, want een atoom blijkt deelbaar te zijn. Kwanta komen overeen met elementaire deeltjes voor zover deze niet deelbaar zijn. Een foton is een licht-kwantum. De term kwantumfysica is van het begrip kwantum afgeleid. De ontwikkeling van de kwantumfysica is een voorbeeld van een revolutionaire periode. Het oude paradigma werd echter niet afgeschreven, maar bleek een beperkte geldigheid te hebben en niet te gelden voor kernfysica.

De klassieke fysica en de kwantumfysica vullen elkaar aan. Zie mijn artikelen over kwantumfysica in nummer 26 en 27.

www.wetenschap-filosofie-spiritualiteit.nl/?id=M150

Niels Bohr kwam met het complementariteitsprincipe om tegenstrijdig lijkende bevindingen te integreren. Dit begrip is geïnspireerd op de complementariteit van yang en yin in de Chinese filosofie. Zo zien we dat andere kennistradities bevruchtend kunnen werken. De klassieke natuurkunde van Newton en de kwantumfysica worden beschouwd als verschillende moeilijk vergelijkbare paradigma’s die op een of andere manier een geheel vormen. Vormt zo de natuur niet een geheel van tegendelen met tegenstrijdig lijkende en elkaar complementerende principes zoals yin en yang, die in tegenstrijdig lijkende elkaar aanvullende theorieën te begrijpen zijn?

De sociologie is ontstaan uit integratie van complementaire theorieën en bestaat daaruit.  Daarnaast ook uit elkaar bestrijdende richtingen, vooral vroeger. De civilisatietheorie van Norbert Elias en in zijn spoor de sociologie van Goudsblom zijn voorbeelden van geïntegreerde theorievorming op basis van de grondleggers van de sociologie. Zo zijn talloze voorbeelden te geven.

Een integrerende, complementaire benadering

Lakatos en ook Feyerabend streefden naar een combinatie van hun beider benaderingen.  Na de vroege dood van Lakatos verscheen deze als briefwisseling in For and Against Method. In feite is Feyerabend niet tegen een methode en ook niet tegen de wetenschap, maar wel tegen één methode en hij is een voorstander van vele methoden, met name als deze aantoonbaar werken, zoals bij succesvolle wetenschappers en overlevingsmethoden in andere culturen, al zijn deze niet wetenschappelijk, maar wel beproefd door directe praktische ervaring. Feyerabend trekt de proliferatie en integratie  van theorieën, die Lakatos voorstelt, door naar andere kennisgebieden. Hij pleit evenals Couwenberg voor een inclusieve manier van denken, die ook openstaat voor levensbeschouwelijke en algemeen menselijke kennis omtrent vraagstukken en hypothesen waar de wetenschap nog niet goed mee uit de voeten kan.

“Hoewel het poneren van ’rationele’ en ‘wetenschappelijke’ procedures voordelen kan hebben, kan dit ook leiden tot serieuze materiële en spirituele problemen… Professionals hoeven zich niet te distantiëren van wat zij op hun universiteiten hebben geleerd. Maar combinatie van deze kennis met met lokale opvattingen en gewoonten leggen een noodzakelijk verband met de problemen van het leven die ons overal omringen.” (Against Method, p xxviii, p xiii, xx, xxvii).

Het publiek dient mee te denken en te worden geraadpleegd. Dat geldt ook voor niet-wetenschappelijke, traditionele visies, die al voor de moderne wetenschap er was oplossingen gaven voor levensproblemen, benadrukt hij herhaaldelijk, zonder de waarde van wetenschappelijke methoden in diskrediet te willen brengen als een effectief gebleken benadering. Hij zegt niet dat alle benaderingen even geldig en betrouwbaar zijn, wel wil hij ze gelijke rechten geven, vooral recht van spreken. Zie hierover deel 6 en 7 over Feyerabend, waarin de maatschappelijke positie van de wetenschap aan de orde komt.


Bijlage: Intermezzo over wetenschap en levensvragen – waarom maar één leven?

Deel 3, 4 en 5 gingen over de wetenschapsfilosofie van Popper, Kuhn en Lakatos. De maatschappelijke positie van de wetenschap kwam zijdelings ter sprake, waar Max Weber in deel 2 meer oog voor had. Hij uitte zijn bedenkingen uitte over de rationalisering en intellectualisering van het leven. Zo uit Feyerabend vooral in deel 7 zijn bedenkingen over de hegemonie van de wetenschap en de wetenschappelijke levensbeschouwing als nieuwe seculiere religie, die vaak geen bevredigende antwoorden geeft op levensvragen.   Volgens Weber kon de wetenschap de vraag naar de zin van het leven en de zin van de dood niet (bevredigend) beantwoorden. Ondanks de Copernicaanse revolutie leven en denken veel wetenschappers nog in het ‘platte vlak’ van het reductionistische materialisme, dat geen ‘diepte dimensie’ kent en het leven beschouwt in het ‘platte vlak’ van de zielloze materie, waarin een geestelijke dimensie is geëlimineerd, uitgaande van het onbewijsbare dogma, dat alles voortkomt uit de materie.

Op de vraag naar de zin van het leven heeft vrijwel iedere spirituele traditie een antwoord gegeven, dat vaak zinniger is dan het schrale antwoord dat de wetenschap kan geven. Een samenhangend vraagstuk is of de zin van ons leven zich beperkt tot het leven dat we nu leven of zich kan uitbreiden tot meer dan één leven, zoals ook Couwenberg aan de orde stelt in nr 69 en eerdere artikelen.

Want waarom zouden we niet meer dan één leven kunnen hebben? Het is niet bewezen dat dit niet kan en volgens reïncarnatieonderzoekers zijn er sterke aanwijzingen met bewijskracht dat het wel zou kunnen. Dat zou het heersende onbewijsbare materialistische paradigma op zijn grondvesten doen schudden en een wetenschappelijke revolutie kunnen inluiden. Staan we met dergelijke sterke aanwijzingen weer aan het begin van een wetenschappelijke revolutie?

Kuhn beschrijft in deel 4 wat er dan in de wetenschappelijke gemeenschap kan gebeuren.  Wetenschapsjournalist Michiel Hegener beschrijft de weerstanden en de angst om uit de toon te vallen bij wetenschappers die hij tegenkomt bij zijn inventarisatie van onderzoek naar reïncarnatie in zijn onthullende boek Leven op herhaling: bewijzen voor reïncarnatie. De ‘bewijzen’ worden uiteraard ontkend als anomalieën die niet passen niet in het vigerende paradigma, zonder ze nauwlettend en onbevooroordeeld te onderzoeken. De dogmatische tendensen in de wetenschap die bij de reactie van Popper op Kuhn in deel 4 naar voren kwamen zijn wat betreft reïncarnatieonderzoek duidelijke merkbaar volgens de beschrijvingen van Hegener.

Wetenschapsfilosofische reflectie naar aanleiding van de voorafgaande onderdelen over de werking van de wetenschap roept in dit verband onder meer de volgende vragen op: Is de reïncarnatiehypothese of de hypothese van leven na de dood wetenschappelijk te onderzoeken? Of past een degelijke hypothese niet in het beperkte denkkader van de materialistische wetenschap en wordt deze daarom uitgebannen? Welke ervaringen kunnen als toetsing deze hypothese gelden? Hoe kunnen dergelijke ervaringen op een methodologisch en wetenschappelijk verantwoorde wijze kunnen worden verzameld? Zijn ervaringen uit vorige levens mogelijk en hoe kunnen we deze begrijpen en interpreteren in ons waakbewustzijn in dit leven?

Het onderzoeken van stoutmoedige hypothesen van Popper – en het vinden van ‘nieuw feiten’ vraagt een open, kritische houding, waarmee onontdekte kennisgebieden verkend kunnen worden. Anomalieën dienen we niet uit de weg te gaan door een dogmatische houding die zich verschanst in het beperkte paradigma van de normale wetenschap. Veeleer is het zaak afwijkende ervaringen onbevooroordeeld tegemoet te treden, zo nodig met rivaliserende paradigma’s en researchprogramma’s met bijbehorende hypothesen. Eigenlijk wordt bij de reïncarnatietheorie een oud paradigma en een oude algemene visie van de zolder gehaald, die verboden was en in de wetenschap nog steeds verboden lijkt en door de Kerk is bestreden en weggewerkt. Om dogmatisme van dominante paradigma’s te voorkomen pleit Feyerabend voor ‘gelijkberechtiging’ en voor scheiding van wetenschap en politiek, net als scheiding van kerk en staat. De tendens is echter een groeiende afhankelijkheid van de overheid en vooral van de industrie. Zie hierover deel 9 over belangenverstrengeling.