laatste wijziging: 07-01-2023

Geheugen

H E T G E H E U G E N VA N D E T O E KO M S T

Uit : https://www.erarotterdam.nl/faculteitsblad-twijfel/          mei 2019

In gesprek met Jos de Mul (1956) hoogleraar Filosoische Antropologie


Het menselijk geheugen is niet ontstaan in een vacuüm. De ontwikkeling van het geheugen is nauw verbonden met de ontwikkeling van de mens als soort. Een ontwikkeling die nog steeds in volle gang is. Om te begrijpen waar het geheugen vandaan komt en waar het ons heen kan brengen, ging Twijfel op bezoek bij Jos de Mul en kwamen we te spreken over primaten, Wikipedia, zwermgeesten en tweelingen die elkaars zintuigen gebruiken. Uw herinnering van de toekomst begint nu. Door Mark Tieleman en Sander Tuns Wat is evolutionair gezien de functie van het geheugen? Het simpele antwoord is dat geheugen ­ het vermogen ervaringen te onthouden ­ organismen helpt te overleven en zich voort te planten. Als je je herinnert waar er voedsel of partners zijn te vinden, heb je wat evolutiebiologen een `reproductief voordeel’ noemen. Het wordt al wat ingewikkelder als we bedenken dat `het geheugen‘ niet één is: in de loop van de evolutie zijn er verschillende typen geheugen tot ontwikkeling gekomen, zoals het korte- en langetermijngeheugen. Ten aanzien van het laatste kunnen we weer onderscheid maken tussen impliciet geheugen (het motorisch of procedureel geheugen: kunnen lopen, fietsen, lezen) en het expliciete geheugen (de episodische of autobiografisch herinnering aan persoonlijke gebeurtenissen en het semantisch geheugen, dat is verbonden met taal). Niet alle organismen kennen al deze vormen van geheugen. Als een mensaap, zoals een chimpansee, in het bos een mierenhoop ziet en er al proberend achter komt dat hij met een twijg termieten uit de termietenheuvel kan `vissen’, dan zal de omgeving de volgende keer als de aap daar komt, die ervaring weer triggeren en gaat hij onmiddellijk op zoek naar een twijg. Een dergelijk episodisch geheugen delen we met de mensapen. Wat de chimpansee niet doet is deze situatie van te voren bedenken en alvast een stokje meenemen als hij het bos ingaat. Om dat te kunnen doen zou hij een semantisch geheugen moeten hebben, zoals de mens dat heeft.

Om te kunnen communiceren heb je een mimetisch geheugen nodig. Dat gaat vooraf aan de taal. We vinden dat bij verschillende diersoorten die geluiden, bewegingen of bepaalde houdingen nabootsen om op gevaren te wijzen of hun intenties te verduidelijken. Zij hebben al een heel repertoire aan communicatiemiddelen dat vooraf gaat aan verbale taal. De taal breidt het geheugen kwalitatief uit door ervaringen in een complex weefsel van betekenis op te nemen. Bovendien maakt taal semantische compositionaliteit mogelijk. Met de volgorde van de woorden verandert ook de betekenis. De betekenis van de zin ‘Jan slaat Piet’ is bijvoorbeeld anders dan die van de zin ‘Piet slaat Jan’, hoewel beide zinnen precies dezelfde woorden bevatten. Je kunt de betekenis eindeloos uitbreiden en zelfs nietbestaande zaken bedenken en onthouden. Mensen hebben geprobeerd om apen een symbolentaal aan te leren. Het is daarbij gelukt chimpansees enkele tientallen verschillende arbitraire symbolen te leren herkennen en gebruiken. Je kunt een `chimp’ leren dat hij een banaan krijgt als hij een kaartje met het symbool X overhandigt aan zijn begeleider en een komkommer als hij het kaartje met het symbool O geeft.

 

 

Maar door het ontbreken van semantische compositionaliteit is er toch een wereld van verschil tussen chimpanseetaal en mensentaal.

Is de geheugenfunctie met het ontstaan van de gesproken taal voltooid?

Nee, de volgende stap in het `geheugenmanagement’ is de geschreven taal, of meer algemeen geformuleerd: het `outsourcen’ van het geheugen aan externe artefacten.

Misschien is het al begonnen met kervingen in stokjes die een hoeveelheid voorwerpen representeerden. Zo kon je bijvoorbeeld onthouden dat je nog twee konijnen kreeg van iemand. Dat heeft zich langzamerhand via iconisch schrift zoals de Egyptische hiëroglyfen en Chinese ideogrammen ontwikkeld tot het alfabet zoals we dat nu gebruiken. Het alfabet is in vergelijking met die eerdere systemen heel efficiënt, want daarmee kun je met enkele tientallen tekens alle talen weergeven. Dankzij dit externe geheugen kunnen ervaringen en betekenissen worden doorgegeven aan volgende generaties en zich eenvoudig over de aardbol verspreiden. Dat heeft tot een enorme explosie van kennis geleid, omdat een groter en bestendiger collectief geheugen kon worden gevormd. De efficiëntie daarvan is met de boekdrukkunst en in onze eigen tijd het internet nog verder toegenomen. Er is zo een mondiaal geheugen ontstaan waar iedereen in principe toegang toe heeft. Het verlichtingsproject van encyclopedische kennis heeft zo verdere expansie gekregen in Wikipedia. Zijn gemedieerde kennis en het geheugen iets wezenlijk anders geworden door Wikipedia in vergelijking met die encyclopedische kennis? Het boek kun je beschouwen als een soort externalisatie van het geheugen. Op het moment dat de computer zijn intrede doet, besteed je niet alleen de producten van het denken uit, maar ook de denkprocessen. Dankzij algoritmen kun je computers allerlei bewerkingen op dit collectieve geheugen laten uitvoeren, van een eenvoudige zoekopdracht met Google tot complexe patroonherkenning in enorme databestanden, zoals de menselijke genenpoel. Blijft er nog iets voor ons over? Blijft er nog iets van ons over? Dat is een goede vraag. Er zijn twee tegengestelde manieren om de geschetste ontwikkeling te beschouwen. Enerzijds kun je de uitbesteding van cognitieve functies zoals geheugenopslag en symboolverwerking zien als het scheppen van een quasi-ander.

Kunstmatige intelligenties en robots worden dan vaak als een bedreiging en mogelijk zelfs als een vervanging van de mens gezien, een volgende stap van de cognitieve evolutie van het leven op aarde. Anderzijds kun je kunstmatige intelligentie ook zien als een verlengstuk van menselijke cognitie, zoals ook het schrift dat is. In het informatietijdperk kunnen we niet zonder de ondersteuning door computeralgoritmen. Als we die niet hadden, zouden we verdwalen in Borges’ `Bibliotheek van Babel’. Toch staan veel mensen huiverig tegenover dit soort technologie. In de dialoog Phaedrus laat Plato een van de personages fulmineren tegen het schrift, omdat dit het levende proces van filosoferen zou ondermijnen en zou leiden tot `dode kennis’. Enkel datgene wat je zelf bedenkt, mag ware kennis heten. Tegenwoordig discussiëren wiskundigen of een bewijs dat de computer levert en door de mens niet kan worden overzien , wel of niet een wiskundig bewijs mag heten. De ironie is natuurlijk dat wij nu van mening zijn dat iemand die niet kan lezen en schrijven eigenlijk een deficiënt mens is. Dat hij de menselijke potenties niet volledig heeft gerealiseerd.

Liggen die potenties buiten de mens? Ja.

 

 

Het biologische geheugen zit weliswaar ergens in het lichaam, maar het cognitieve systeem omvat meer dan dat. De boeken in mijn bibliotheek en databestanden op het internet, bijvoorbeeld, zijn een extern deel van mijn geheugen. We zijn in feite al cognitieve cyborgs ­ deels organisme, deels artefact – sinds de uitvinding van het schrift. Paleontologen zoeken daarom altijd naar werktuigen. De mens wordt gedefinieerd door wat hij niet is: zijn supplementen. Ook het individuele organisme dient te worden gerelativeerd. Biologen spreken in verband met sociale insecten zoals honingbijen van een zwermgeest: de eenheid van de `honingbij’ is niet de individuele bij, maar de zwerm als geheel. Naarmate ons collectieve geheugen groeit, worden wij ook steeds meer `dividuen’, onderdelen van een “globaal brein”. Waar ligt de grens van het gedefinieerd worden door iets dat buiten onszelf ligt? Neem het voorbeeld van cephalopagustweelingen; Siamese tweelingen die een deel van de hersenen, de thalamus, delen. Dit deel van de hersenen is belangrijk voor bewustzijn en voor geheugenfuncties. Als je de een kietelt begint de ander te lachen. Als de een naar een film kijkt, kan de andere zien wat er gebeurt. Door gebruik te maken van het sensorische apparaat van de ander, kan de een, via de thalamus door de ogen van de ander kijken. Wie is wie? Wittgenstein vroeg zich af of je je kan vergissen in eerste-persoonsperspectief ervaringen. Kan ik me bijvoorbeeld afvragen of de tandpijn die ik heb van mij of iemand anders is? Dat vond hij een onzinnige vraag omdat het eerste persoonsperspectief altijd verbonden is aan onszelf. Maar bij deze tweelingen is dat wél een reële filosofische vraag met een groot aantal antropologische en maatschappelijke implicaties. Levensvatbare cephalopagus-tweelingen zijn bijzonder zeldzaam, maar je kunt denken aan de ontwikkeling van een kunstmatige thalamus, die het mogelijk maakt menselijke breinen via het internet te verbinden. Google, Facebook en de Amerikaanse defensie zijn al volop aan het experimenteren met de ontwikkeling van een dergelijke zwermgeest. Je zou je kunnen afvragen of wij hetzelfde pad op gaan als de sociale insecten. Moeten we dat willen? Bij sociale insecten kun je verschillende evolutionaire stadia onderscheiden. In de meest primitieve vorm bezitten de individuele insecten nog alle levensfunctie, bij de verder ontwikkelde, zoals de honingbij, zijn die levensfuncties gedistribueerd over de verschillende `dividuen’ (alleen de koningin nog nageslacht produceren). Misschien gaat het met de mens wel dezelfde kant op. Wellicht hebben we door de toenemende complexiteit van de wereld een grotere en dus collectieve intelligentie nodig om te overleven. Bijvoorbeeld om het klimaatprobleem aan te pakken Je zou kunnen zeggen dat we in zekere zin al op weg zijn naar collectieve intelligentie met onze arbeidsverdeling. Het is in ieder geval naïef te denken dat wij een eindpunt in de evolutie zouden zijn. Of we dat moeten willen is echter een andere vraag. Een dergelijke ontwikkeling is niet noodzakelijk een verbetering in de zin van levensgeluk of privacy, om maar eens wat te noemen. De evolutie gaat over overleven, niet over geluk of privacy. Als we op Star Trek mogen afgaan, zou ik er niet meteen voor tekenen. In die sciencefiction serie komt de Borg voor, een buitenaardse levensvorm die als een zwermgeest alle leven dat hij in het heelal tegenkomt op agressieve wijze assimileert onder het motto `resistance is futile’. Of het zal helpen, durf ik niet te zeggen, maar ik heb mijn Facebook-account voor alle zekerheid maar alvast gedeletet.