laatste wijziging: 15-05-2023

4 De gedachte is de betekenisvolle zin


.

4 De gedachte is de betekenisvolle zin.

.

4.01 De zin is een beeld van de werkelijkheid. De zin is een model van de werkelijkheid, zoals wij ons haar denken.

.

4.02 Dit zien wij daaraan, dat wij de betekenis van het zin-teken begrijpen, zonder dat het ons verklaard werd.

.

4.03 Een zin moet met oude uitdrukkingen een nieuwe betekenis meedelen.

De zin deelt ons een situatie mee, dus moet hij wezenlijk met de  situatie samenhangen. En de samenhang is precies, dat hij haar logische beeld is. De zin spreekt slechts in zoverre iets uit, als hij een  beeld is.

.

4.04 Aan de zin moet precies zoveel te onderscheiden zijn, als aan de situatie die hij uitbeeldt.

Zij moeten beiden dezelfde logische (wiskundige) menigvuldigheid bezitten.

.

4.05 De werkelijkheid wordt met de zin vergeleken.

.4.06 Slechts daardoor kan de zin waar of onwaar zijn, doordat hij een beeld van de werkelijkheid is.

.

4.1 De zin beeldt het bestaan en niet-bestaan van standen van zaken uit.


.4.2 De betekenis van de zin is zijn overeenstemming, en niet-overeenstemming met de mogelijkheden van bestaan en niet-bestaan van standen van zaken.

.

4.3 De waarheidsmogelijkheden van elementaire zinnen beduiden de mogelijkheden van bestaan en niet-bestaan van standen van zaken.

4.4 De zin is de uitdrukking van de overeenstemming en niet-overeenstemming met de waarheidsmogelijkheden van de elementaire zinnen.

.

4.5 Nu lijkt het mogelijk te zijn, de meest algemene zinsvorm aan te geven:

dat wil zeggen, een beschrijving van de zinnen van welke tekentaal dan ook te geven, zo dat elke mogelijke betekenis door een symbool, waarop de beschrijving past, uitgedrukt kan worden, en dat elk symbool, waarop de beschrijving past, een betekenis kan uitdrukken, wanneer de beduidingen der namen passend gekozen worden.

Het is duidelijk, dat bij de beschrijving van de meest algemene zinsvorm slechts het aan haar wezenlijke beschreven mag worden, – anders zou zij namelijk niet de meest algemene zijn. Dat er een algemene zinsvorm bestaat, wordt daardoor bewezen, dat er geen zinnen mogen zijn, waarvan men de vorm niet zou hebben kunnen voorzien (dat wil zeggen, construeren). De algemene vorm van de zin is: Het zit zo en zo.