laatste wijziging: 02-11-2018
449 454 S-4 Transcendentale problemen
DEEL 2 AFDELING 2 BOEK 2 HOOFDSTUK 2 SECTIE 4
Hoofdstuk 2: De antinomie van de zuivere rede
Sectie 4: De transcendentale problemen van de zuivere rede, voor zover ze definitief kunnen worden opgelost
TO DO: samenvatten
- De transcendentale filosofie:
- .
- .
- 449 Wat in alle mogelijke gevallen rechtvaardig of onrechtvaardig is, moeten we op grond van een regel kunnen weten, omdat het daarbij om onze verplichting gaat en we geen verplichting kunnen hebben jegens wat we niet kunnen weten.
- 450 Het is nu de vraag of er in de transcendentale filosofie een vraag bestaat over een object dat de reden is voorgelegd, die door diezelfde zuiverende rede niet kan worden beantwoord; en over ons terecht aan de definitieve beantwoording van die vraag onttrekken door dat object als zonder meer onbekend (op grond van alles wat we kunnen weten) tot datgene te rekenen waarvan we genoeg begrip hebben om er een vraag over het stellen, terwijl het ons volstrekt aan de middelen of het vermogen ontbreekt om die ooit te kunnen beantwoorden.
- 450 Ik beweer nu dat de transcendentale filosofie onder alle speculatieve kennis zich in het volgende opzicht specifiek onderscheid: geen enkele vraag inzake een object dat de zuivere rede is gegeven, is voor die rede onoplosbaar, en het voorwendsel dat onze onwetendheid onvermijdelijk is, of dat de opgave ondoorgrondelijke diepten heeft, kan onze nooit ontslaan aan de verplichting om die grondig en volledig te beantwoorden. Het begrip dat ons in staat stelt om te vragen, moet ons beslist ook het vermogen geven om die vraag te beantwoorden, omdat het object buiten dat begrip helemaal niet wordt aangetroffen (net als bij een rechtvaardig of onrechtvaardig ).
- 450 In de transcendentale filosofie kunnen we echter alleen ten aanzien van de kosmologische vragen een bevredigend antwoord eisen dat de hoedanigheid van het object betreft, waaraan de filosoof zich niet mag onttrekken door voor te wenden dat de duisterheid ervan ondoordringbaar is, en die vragen kunnen alleen betrekking hebben op de kosmologische ideeën.
- Noot Kant: Op de vraag na de hoedanigheid van een transcendentaal object kunnen we weliswaar geen antwoord geven dat aanduidt wat het is, maar we kunnen wel antwoorden dat de vraag zelf niets is, omdat er geen object gegeven is dat daarmee correspondeert. Daarom zijn alle vragen van de transcendentale zielsleer te beantwoorden en ook werkelijk beantwoordt; ze betreffen het transcendentale subject van alle innerlijke verschijningen, dat zelf geen verschijning en dus niet als object gegeven is, en waarin geen van de categorieën (waar de vraag in feite naar verwijst) voorwaarden voor haar toepassing aantreft. In dit geval geldt dus de alledaagse uitdrukking dat geen antwoord ook een antwoord is, oftewel, dat een vraag naar de hoedanigheid van iets wat niet door bepaalde predikaten gedacht kan worden futiel en leeg is, omdat het volstrekt buiten het domein ligt van de objecten die ons gegeven kunnen worden.
- 450 Alleen de kosmologische ideeën hebben de bijzonderheid, dat ze hun object en de voor het begrip van dat object vereiste empirische synthese als gegeven kunnen vooronderstellen.
- 451 En ten aanzien van de mogelijke ervaring wordt niet gevraagd naar wat concreet in een ### ervaring gegeven kan zijn, maar na wat in dit ### idee ligt, die door de empirische synthese alleen benaderd kan worden. dus moet die vraag uitsluitend vanuit de idee kunnen worden opgelost. Die idee is louter een schepping van de rede, die de verantwoording dus niet kan afwijzen en op het onbekende object kan schuiven.
- 451 Buiten de transcendentale filosofie zijn er nog twee wetenschappen van de zuivere rede, de ene met een louter speculatieve, de ander met een praktische inhoud: de ### zuivere wiskunde en de ### zuivere ethiek
- 452 We ontkomen dus niet aan de verplichting van tenminste een kritische oplossing van de aangevoerde vragen van de leden door te klagen over de beperkingen van onze leden, en met de schijn van goedmoedige zelfkennis te bekennen dat het onze rede te boven gaat om uit te maken of de wereld al eeuwen bestaat, dan wel een begin heeft; of de wereldruimte tot in het oneindige met entiteiten is gevuld, dan wel binnen zekere grenzen is ingesloten; of er in de wereld iets enkelvoudig is, dan wil alles tot in het oneindige kan worden gedeeld; of er een veroorzaken en voortbrengen uit vrijheid bestaat, dan wel alles van de keten van de orde der natuur afhangt; tenslotte, of een volstrekt onvoorwaardelijke en op zichzelf noodzakelijk wezen bestaat, dan wel alles qua bestaan voorwaardelijk is en dus in uiterlijk opzicht afhankelijk en op zichzelf toevallig is.
-
Vergelijk dit met de 4 these bladzijde 420
-
- 453 Waar komen de ### ideeën vandaan, waarvan de analyse u zoveel moeilijkheden bezorgt?
- 453 U blijft met alle mogelijke waarnemingen altijd gebonden aan voorwaarden, in de ruimte of in de tijd, en nu bereid nooit iets onvoorwaardelijk zijn om te kunnen beslissen of dat onvoorwaardelijke gelegen is in een absoluut begin van de synthese of in een absolute totaliteit van de reeks zonder enig begin. //// Het al in empirische zin is altijd slechts relatief.
- 453 Het absolute al van de grootte (het heelal), van de deling , van de herkomst, van de voorwaarde van het bestaan in het algemeen, met alle vragen of dat door een eindige of door een tot in het oneindige voorgaande synthese tot stand komt, heeft niets met de mogelijke ervaring te maken.
- 453 U zou bijvoorbeeld de verschijningen van een lichaam volstrekt niet beter of zelfs maar anders kunnen verklaren als u aanneemt dat dat uit enkelvoudige of uit steeds weer samengestelde delen bestaat; want een enkelvoudige verschijning en ook een oneindige samenstelling kunnen zich nooit aan u voordoen. De verschijningen lenen zich slechts toch verklaring voor zover hun verklaring’s voorwaarden in de waarneming gegeven zijn; maar het tot een absoluut geheel gecombineerde gegeven in die verschijning is zelf geen waarneming. En in wezen is dit geheel waarvoor in de transcendentale vraagstukken van de rede een verklaring wordt geëist.
- 453 Omdat dus de oplossing van deze vraagstukken nooit in de ervaring kan worden gevonden, kunt u niet zeggen dat het onzeker is wat in dezen aan het object moet worden toegeschreven. Want uw object bevindt zich louter in uw ### brein, en kan daar buiten helemaal niet gegeven zijn. U moet dus alleen zorgen dat u het met uzelf eens wordt, en dat u de amfibolie vermijdt die van uw idee een vermeende voorstelling maakt van een object dat empirisch gegeven is en dus ook volgens ervaringswetten kan worden gekend.