laatste wijziging: 14-06-2019

502 545 H 3 Het ideaal v-d-Z-R


DEEL 2    AFDELING 2     BOEK 2     HOOFDSTUK 3

Het ideaal van de zuivere rede

Bladzijde 502 tot en met 545 bevat 7 secties.


In hoofdstuk 3 worden de godsbewijzen besproken.

Het ### teleologische bewijs (of fysico-theologisch bewijs) wijst op de doelmatige ordening van de natuur en verklaart haar met een beroep op een wereldbouwmeester. Dit bewijs stond in de 18e eeuw in hoog aanzien. Met behulp van microscoop en telescoop werden nieuwe werelden ontdekt, waarvan men voordien niets wist. Dit natuuronderzoek deed de literatuur van de fysico-teleologie bloeien onder de indruk als men was van de schoonheid en doelmatigheid van de natuur. Kant, die zelf een sterke religieuze natuurervaring had, noemt het teleologisch bewijs het oudste, helderste en het de mens meest aansprekende bewijs voor God.
Het ### kosmologische bewijs gaat uit van de algemene ervaring dat er een wereld is, of tenminste het bestaan van mijzelf. Dit vraagt om een verklaring, een grond of oorzaak. Het bestaan van de wereld (of van mijzelf) is toevallig en niet-noodzakelijk. Het toevallig-zijn vraagt om een noodzakelijk-zijn als zijn dragende grond. Zo komt men tot een eerste oorzaak.
Het ### ontologische bewijs (Anselmus en Descartes) gaat uit van het begrip van God als een allervolmaaktst wezen. Het is volmaakter wel te bestaan dan niet te bestaan. Zo ligt in het begrip van God als een allervolmaaktst wezen zijn bestaan besloten. Als God niet zou bestaan, zou dat in tegenspraak zijn met het begrip van God als het allervolmaaktst wezen.