laatste wijziging: 09-05-2024

11 Bransen – Gevormd of vervormd

 Auteur: Bransen, Jan
   Boek: Gevormd of vervormd 2019     
         Een pleidooi voor ander onderwijs
Gelezen: 2023
   Voor: SENIA Assen Fil-3



In het boek Gevormd of vervormd? Een pleidooi voor ander onderwijs bespreekt filosoof en hoogleraar Jan Bransen de vervorming van het onderwijs. Wat is de huidige visie op het onderwijs, hoe is dat ontstaan en wat is er eigenlijk mis mee? Aan de hand van  vijf hoofdstukken beschrijft Bransen de valkuilen en onjuiste aannames van het huidige onderwijs. Vervolgens beschrijft Bransen in vier hoofdstukken  hoe het onderwijs er volgens hem wel uit zou moeten zien.

.

Deel 1: Vervorming

.

Hoofdstuk 1: Eerst leren en dan leven?

De laatste schooldag. Bransen schetst het beeld van de laatste schooldag, een groot feest, eindelijk klaar voor de volgende stap in je leven. Het echte leven. Echter stelt Bransen in dit hoofdstuk, dat het leven niet op die manier in twee hoofdstukken zou moeten worden opgedeeld, het lerende leven en het werkende leven. “We leven en leren levenslang.”.

Er wordt geleerd door de leerling en de volwassen om hem heen bepalen wat er geleerd moet worden. De jongere wordt passief gemaakt en dat heeft volgens Bransen nadelig effect op drie aspecten van het leven: motivatie, waardering en zelfbegrip. Vervolgens legt Bransen uit dat hij in het boek veel gebruik gaat maken van het dramaturgisch model van het menselijk handelen. Hij vergelijkt hiermee het menselijk gedrag met wat we op het toneel zien. Het volgen van het script en de vooraf afgesproken rollen die ieder op zich neemt. De vooraf afgesproken rollen en het script zien we volgens Bransen ook terug op school. De leerling, rector en leraar hebben elk hun eigen rol. De rol wordt gevormd door het decor, een achtergrond. Die achtergrond vinden wij normaal. Dit wordt speelt een belangrijke rol binnen de filosofie, stelt Bransen. Juist omdat we bepaalde dingen zo normaal vinden, is het noodzakelijk er vragen over te stellen voor een filosoof. Door te zeggen dat de ander ‘eens normaal moet doen’ (p.32), zeggen we eigenlijk dat de ander zich niet aan het voorgeschreven script houdt. Het woord `normaal’ roept ook de vraag op of we horen te doen wat we gewend zijn om te doen? Een vraag die volgens Bransen centraal moet staan in het onderwijs. In het onderwijs leren leerlingen wat zij horen te doen. Wat normaal is. Ook leren jongeren gewoonten aan in het onderwijs. De taak van het onderwijs is, zo stelt Bransen, om jongeren de juiste gewoonten aan te leren. Maar wat zijn goede gewoonten? Bransen maakt onderscheid tussen drie gewoonten, causale, normatieve en functionele. Causale gewoonten ontwikkelen we door [–2–] oorzaak-gevolgrelaties. ze helpen ons gebeurtenissen te voorspellen en dingen te verwachten. Normatieve gewoonten worden gevormd door bevoegdheden en verplichtingen. Ze leren je u te zeggen tegen ouderen en dankjewel wanneer je wat krijgt. Normatieve gewoonten spelen een rol in onze denkgewoonten terwijl we observeren hoe anderen zich gedragen. Daarnaast zijn er de functionele gewoonten. Functionele gewoontes helpen ons met alledaagse handelingen zoals het openen van een deur of ergens naar toe fietsen. Ze benutten de normatieve en causale gewoonten. Daarna stelt Bransen: ‘Ieren is het ontwikkelen van gewoonten’ (p.41). De functionele gewoonten spelen hierin een belangrijke rol. Ze doen ons de handelingen van de mensen om ons heen begrijpen, hun rollen in het leven. Het constant ontwikkelen van deze gewoonten is het leven, en leven is leren.

.

Hoofdstuk 2: Toetsen maken of kennis opdoen?

Het leren voor toetsen bestaat uit het maken van oefeningen en voorbeeldvragen. Wat is daar precies mis mee, vraagt Bransen. Er zit een verschil tussen de praktijk van het toetsen en de voile praktijk van het alledaagse leven. Het maken van toetsen bestaat uit het afvinken van de ene na de andere toets die je haalt. En wanneer je alles hebt gehaald. dan kan het echte leven beginnen, toch? De wijze waarop ons kennis wordt aangeboden in het onderwijs is een vervorming van hoe we deze informatie in ons dagelijks leven nodig hebben. Kennis hebben is niet iets wat je doet maar doordat je kennis hebt, kan je doen. En na kennis hebben, komt kunnen. Dit, volgens Bransen, misleidende idee komen we tegen in het onderwijs. We zijn kennis vooral gaan associeren met weetjes maar het is meer dan dat. Kennis is volgens Bransen een activiteit en bestaat uit meer dan het weten van data. Het onderwijs is de aangewezen plek om kinderen te leren met data over weg te kunnen. Wij mensen zijn behoorlijke intelligente wezens en kunnen daardoor een hoop data verwerken. Maar is intelligentie slechts het verwerken van data of is het meer? Data vind je niet zomaar in de wereld. Data kan je maken wanneer je de wereld kent in cijfers en letters. Daarvoor heb je al kennis nodig, de kennis om deze wereld om te zetten in cijfers en letters. Vervolgens legt Bransen het onderscheid tussen kennis en informatie uit. Informatie kan juist of onjuist zijn, kennis is echter altijd juist. Ontdek je dat iets waarvan je dacht dat het waar was, niet (meer) waar is? Dan was het dus geen kennis. Kennis verwijst naar twee dingen, de inhoud van wat iemand weet en de toestand waarin iemand is wanneer hij iets weet. Om kennis te hebben is er altijd iemand nodig die deze kennis heeft, in tegenstelling tot informatie wat ook simpelweg in een boek kan staan. Kennis is niet iets wat je uit je hoofd kan leren, kennis is een vaardigheid. Vervolgens stelt Bransen dat `wie kennis heeft kan met waarheidsaanspraken omgaan’ (p. 55). Of iets waar is of niet hangt of van het scenario. En of het Oberhaupt relevant is of iets waar is, ook. In de wetenschap kan worden gesteld wat behoort te zijn, maar er kan niet worden gesteld dat het ook zo is, dat iets de waarheid is. De wetenschap van tegenwoordig is sterk bepaald, stelt Bransen. Het is geen ontdekkingstocht meer, geen avontuurlijke verkenning, de wetenschap is een kwestie van weten geworden. De wetenschapper is een autoriteit en we nemen zijn expertise vanzelfsprekend aan.  [–3–] We kennen de wetenschapper de waarheid toe. Lange tijd was de wetenschap dan ook het voorbeeld van hoe kritisch denken eruit zou moeten zien. Die verhouding lijkt tegenwoordig verloren te zijn gegaan. stelt Bransen. We hebben kritisch denken nodig om kennis te kunnen verwerven. Kennis is niet iets wat wordt overgedragen in het onderwijs. Kennis doen we op door begrip van het leven om ons heen.

.

Hoofdstuk 3: Is onderwijs voor jou of met jou?

Macht speelt een rol in de klas. Zowel de leraar als de leerling heeft macht. Maar wat is macht precies? Macht is het kunnen dwingen van een ander iets te doen, dat hij anders niet zou hebben gedaan. Macht gaat over iemand iets laten doen. Bij macht gaat het om een interactie tussen mensen met elk een wil. Een machtsuitoefening vindt zonder opgaaf van reden plaats, stelt Bransen. Er is geen reden die jouw machtsuitoefening kan verantwoorden. Echter heeft de leraar wel zijn redenen de leerling te laten doen wat hij moet doen, hij heeft een lesplan. Die reden heeft de leraar niet altijd tijd om uit te leggen, dus grijpt hij naar macht. De leraar heeft echter geen onbeperkte macht, hij heeft te maken met drie kwesties. Zo heeft de leraar te maken met de leerling. Ten tweede heeft de leraar te maken met zijn taak en doelen. Als laatste heeft de leraar te maken met onderliggende idee dat leraren onderwijzen en de leerlingen dat moeten ondergaan. Het onderwijzen is niet zo dat de leraar actief is en de leerling passief. De leerling is ook actief met leren uiteraard. Maar de leraar en leerling staan in activiteit lijnrecht tegenover elkaar, ze complimenteren elkaar niet. Bransen beschrijft vervolgens een situatie waarin je een kant moet kiezen wanneer je een tegenligger passeert op een stoep. Soms gaat dat vlekkeloos en soms niet. Wanneer dit niet vlekkeloos verloopt, noemen we dit een coordinatieprobleem. Jij en de tegenligger hebben hetzelfde doel, jullie proberen elkaar te passeren. Jij en de tegenligger zijn dus even ‘wij’. Dit ‘wij’ idee en het op elkaar afstemmen van de handelingen is karakteristiek voor sociale interactie. Wanneer je inzoomt op alleen het gedrag van een persoon in zo’n sociale interactie, klopt de interactie niet meer. Hetzelfde gebeurt wanneer we alleen naar het gedrag van de leraar kijken. De leerling is medeverantwoordelijk voor hoe het onderwijs eruitziet. En op diezelfde manier is de leraar medeverantwoordelijk voor wat de leerling leert. Er is een relatie tussen de woorden ‘antwoord’ en ‘verantwoordelijkheid’. Er liggen twee implicaties onder deze relatie. De eerste implicatie is dat het antwoord nooit aan het begin staat van een gebeurtenis. Verantwoordelijkheid vergt dat we scenario’s altijd in een bredere context bekijken. Een gebeurtenis is altijd al bezig en een antwoord is daarom een antwoord op en antwoord op een antwoord etc. Ten tweede is een antwoord wat anders dan een mechanische reactie. Verantwoordelijkheid is de interpretatie van het gedrag van de ander, van jullie samen. Verantwoordelijkheid neem je samen om iets voor elkaar te krijgen. Die samenwerking ziet er niet altijd hetzelfde uit. Tijdens zo’n samenwerking moet je op elkaar kunnen rekenen en hetzelfde doel voor ogen hebben. Macht speelt in een samenwerking geen rol, je moet elkaar het gezag toeschrijven, elkaar vertrouwen. Bransen vergelijkt het onderwijzen met het overgooien van een bal. Het overgooien van een bal veronderstelt de samenwerking met de [–4–] ander, anders is het geen overgooien maar gooien. Hetzelfde zien we in het onderwijs. Er wordt niet onderwezen met de leerling maar aan of voor de leerling. Onderwijzen is een taak die gezamenlijk moet gebeuren.

.

Hoofdstuk 4: Een diploma halen of jezelf worden?

Bransen vertelt over interne drijfveren. De drijfveer is een metalen voorwerp dat onder spanning wordt gezet en intern betekent dat het zich in het organisme bevindt. Binnen het dramaturgische model, zoals eerder besproken, betekenen deze interne drijfveren de verplichtingen en bevoegdheden die we onszelf toeschrijven. Het ontwikkelen van gewoonten speelt een grote rol in interne drijfveren en motivatie. Waarom is het zo moeilijk voor de leraar om zijn leerling te motiveren, vraagt Bransen. Er is een sterke relatie tussen motivatie en ambitie alsook tussen sociale en normatieve dimensies. Bransen legt de rol van affordances uit, mogelijkheden of kansen die een omgeving bieden aan een mens. Een verveelde leerling ziet een afleiding als een affordance om even los te komen van de saaie sommen. Daar ontstaat vervolgens een rolconflict tussen een brave leerling zijn of zich laten afleiden. Daarnaast is er nog de derde rol om een behulpzame leerling degene die de afleiding veroorzaakt, te laten helpen. Bransen legt het concept van rolafstand uit, ‘het besef dat jij als acteur een personage actualiseert’. Een van de rollen die een jongere krijgt is het gelukkig moeten zijn en daar is onderwijs voor nodig, volgens de ideeën van de ouderen. Belangrijker is echter jezelf zijn of worden, zowel volgens Bransen als ouderen. Je kan alleen jezelf zijn wanneer je je eigen rol kan spelen die strijkt met je intrinsieke motivatie. Bransen legt dit idee uit aan de hand van drie begrippen: competentie, autonomie en verbondenheid. Je moet ten eerste in staat zijn een eigen rol te spelen, competent zijn dus. Daarnaast moet je die rol zelf spelen, autonomie. En als laatste is het belangrijk dat je deze rol speelt te midden van anderen, je moet verbonden zijn. Onze competentie heeft te maken met de wil, we moeten iets willen om te kunnen. Zo stelt Bransen dat ‘als we daar, in onze wil, op die grenzen stuiten dan kunnen we iets niet omdat we het niet willen, omdat we het niet kunnen willen en niet willen kunnen’ (p.93). leder kind heeft een verlangen om competent te zijn, om iets te kunnen. Dit verlangen om te kunnen is een rol dat het kind aanneemt. Wanneer een kind een rol wil kunnen spelen, is dat een verlangen om ergens aan te voldoen. Het kind wil kunnen voldoen aan het normatieve domein van de verwachting. Dit normatieve domein zit in een sociale wereld. Competentie betekent daarom een rol kunnen spelen in een complex sociaal domein. Bij het kiezen van een school, het kiezen van een toekomst, kiest een leerling ook een rol. Zijn eigen rol. Een rol die de leerling wil uitvoeren. In het onderwijs is er maar weinig aandacht voor deze wil. En uiteindelijk gaat het niet meer om een rol maar om slechts een diploma. De autonomie van een kind speelt een grote rol aan het begin van zijn leven maar verdwijnt tijdens de schoolperiode. Autonomie hebben betekent zelf een rol spelen. Hierbij speelt de relatie tussen personage en acteur een rol, daarnaast de rolafstand en als laatste de regisseursfunctie. Bransen beschrijft een anekdote waarbij hij Sinterklaas speelde. Hij hoefde zelf de rol van Sinterklaas niet te spelen, de kinderen speelden hem. Bransen werd overgenomen [–5–] door het personage. Voordat je een rol op je kan nemen is er een rolafstand die belangrijk is voor ons besef van autonomie. Je doet wat je doet omdat jij ervan overtuigd bent. Maar ook wanneer jij zelf je eigen rol speelt, speel je samen. Dit begrip van verbondenheid wordt vaak verkeerd geïnterpreteerd. Als je ergens bij wil horen, moet je een diploma halen. Maar naar mate een leerling langer spendeert in het onderwijs, krijgt hij steeds meer door dat het niet gaat om wat hij wil en wat zijn wensen zijn, maar dat het gaat om zijn abstracte, theoretische competenties. De rol die de leerling wil aannemen en de rol die moet worden aangenomen. verschillen steeds meer naarmate de leerling verder doorleert. Beide rollen worden medebepaald door je omgeving, rollen speel je samen, stelt Bransen. Leerlingen zijn altijd op zoek naar de rol die bij hen past maar dit wordt gelimiteerd door de leraar die niet in staat is om buiten zijn eigen rol als leraar te stappen en de mogelijke rollen te ontdekken. De leraar moet zich realiseren dat het onderwijs draait om meer dan het overdragen van kennis. Het ontdekken van die eigen rol van de leerling is een vrij nieuw proces. Vroeger nam je gewoon de baan van je ouders over, tegenwoordig is er meer ruimte voor zelfontwikkeling. Echter wordt kinderen tegenwoordig vaak al vroeg de keuze van hun leven voorgelegd: welke opleiding gaat het worden? Dat begint al met de vraag welke middelbare school het wordt en daarna welk vakkenpakket de leerling kiest. Het idee dat dit de keuze is. is waanzin volgens Bransen. Het maken van keuzes en het leren van een rol kost tijd, net zoals het vinden van ‘de liefde van je leven’. Dat is niet iets wat op je elfde allemaal bepaald wordt. Leren is vallen en opstaan. Leren gaat niet om een diploma, het gaat om de constante dynamiek tussen ons als lerende mens en de wereld.

.

Hoofdstuk 5: Gaat het om het resultaat of om de weg?

Bransen vertelt over de onvoldoende die hij haalde tijdens zijn studie. Hij begreep de onvoldoende niet, in tegenstelling tot alle behaalde onvoldoendes van de middelbare schoolperiode. De onvoldoende deed Bransen realiseren wat hij echt wilde, filosoferen. Het deed Bransen iets realiseren over de waarde van de leeropbrengsten in het onderwijs. Bransen vertelt over de conclusie die hij vaak ziet in het onderwijs, dat betere leeropbrengsten betekent dat er beter onderwijs wordt gegeven. Het onderwijs wordt hierdoor een middel om bepaalde doelen, resultaten, te bereiken. Het maakt dat het onderwijs een afgeleide waarde heeft, het is alleen iets waard omdat het een doel dient. Bransen stelt dat het onderwijs een waarde op zichzelf heeft. Bransen vergelijkt het idee dat het onderwijs draait om resultaten met het maken van een sudoku. Bij het maken van een sudoku kijk je ook niet even snel achter in het boekje voor de oplossing om deze vervolgens in te vullen. Het gaat om de weg naar de oplossing toe. De relatie tussen de weg ernaartoe en het doel is echter wel belangrijk. Bransen maakt eerst onderscheid tussen het doel door handelen als poiesis en praxis. Het maken van een schilderij beschrijft Bransen als poiesis, je schildert iets, je schildert om een schilderij te maken. Tijdens het dansen, dans je om niets, het betekent niet dat dansen geen doel heeft, het gaat om het dansen zelf. Dansen is een praxis. Een praxis heeft geen afgeleide waarde, voor het onderwijs geldt hetzelfde volgens  [–6–] Bransen. Het onderwijs is waardevol om zichzelf en niet omdat het een doel moet realiseren. Kinderen spenderen een groot deel van hun jeugd op school. Elke dag leren ze nieuwe dingen op school, at dan niet bewust. Het onderwijs verwart hier echt drie concepten. 1: leerlingen leren en leraren onderwijzen. 2: leeropbrengsten zijn leerdoelen. 3: onderwijs is een doelgerichte bezigheid. Bransen bespreekt het derde concept. Intentioneel leren is zeker een onderdeel van het onderwijs. Echter is intentioneel leren iets anders dan doelbewust leren. In alle tijd dat leerlingen niet bezig zijn met doelbewust leren, zijn ze nog steeds intentioneel aan het leren. Bransen introduceert het tweede deel van het boek. In het tweede deel wil Bransen werken aan mentaliteitsverandering en het ontwikkelen van een nieuwe blik op het onderwijs.

.

Deel 2: Vorming

.

Hoofdstuk 6: Een nieuwe mentaliteit

Samenleven is vormen, hoe we ons vormen is van belang. Binnen veel geloven heerst het idee dat we moeten ontsnappen, verlicht moeten worden. Maar dan? Vraagt Bransen. Bransen is niet op zoek naar de doorbraak waarnaar we allemaal nog lang en gelukkig leven. Bransen introduceert de term eschatoloog, iemand die gefocust is op het einde van de wereld. Deze mensen kunnen we niet gebruiken in het onderwijs, het onderwijs is immers een constante stroom die niet ergens eindigt. Bransen vergelijkt het leren met eten, je zit weleens vol maar je bent nooit echt uitgegeten voor de rest van je leven. Zo werkt het ook met leren. Vervolgens vertelt Bransen een anekdote over de tijd waarin hij leerde fietsen. Een kind leert fietsen door het zelf te doen, niet door te kijken naar iemand anders die het voordoet. Het is als `leraar’ die de leerling’ leert fietsen cruciaal dat je hem stabiel in positie houdt om hem de juiste ervaring als fietsers mee te geven. De leerling moet het fietsen meemaken. Bransen noemt dit de drietrapsraket, gebeurtenis, belevenis, handeling. De les is een gebeurtenis, het zelf uitvoeren daarna de belevenis en wanneer de docent durft los te laten, wordt de stap naar handeling gemaakt. De leerling handelt zelf. Een belangrijke term binnen het onderwijs is volgens Bransen pionieren: ergens voor het eerst komen en daar iets van proberen te maken. Zo ervaren studenten de les en zo zouden docenten de les ook moeten aanpakken. De docent beleeft de les tegelijk met de studenten. Bransen beschrijft vervolgens drie onderwijsvormen en hun fundering. Voor het eerste onderwijs is dat socialisatie, voor het tweede onderwijs persoonsvorming en voor de derde onderwijsvorm is dat kwalificatie.

.

Hoofdstuk 7: Je zelfvertrouwen automatiseren

Een andere kijk op primair onderwijs

Door de lange ontwikkeling van kinderen tot volwassenen is er lang een verbinding waarin geleerd wordt. Het gaat om de, zoals in hoofdstuk 1 besproken, gewoonten. Een groot deel van het vormen van die gewoonten gaat vanzelf. Wat moeten we kinderen dan wel aanbieden in het onderwijs om te leren? Dit is volgens Bransen een filosofische vraag waarbij de mens centraal staat. Welke gewoonten hebben we eigenlijk nodig als mensen om ons mensenleven te kunnen leiden? Op deze vraag zijn veel verschillende antwoorden. [–7–] Het eerste bestanddeel voor het leiden van een leven is de automatische piloot. Daarvoor moeten we eerst begrijpen wat automatiseren is. Automatiseren is het ontwikkelen van gewoonten die jouw gedrag aansturen zonder dat je er aandacht aan hoeft te besteden. Het zijn aangeleerde gewoonten. Je ontwikkelt deze gewoonten doordat bepaald gedrag in bepaalde situaties wordt beloond. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een instrumentele en sociale beloning. Als voorbeeld beschrijft Bransen het wassen van je handen. Je ervaart sociaal succes omdat je wordt aangemoedigd je handen te wassen en daarna ervoor wordt gewaardeerd. Dit sociale succes is wat anders dan het instrumentele succes. Instrumenteel succes is wanneer een kind te pakken krijgt wat hij wil hebben doordat hij is gaan kruipen. Wanneer de leercurve afzwakt, wordt de beloning minder maar de automatische piloot versterkt. Je wast je handen niet meer voor het succes dat je daarna ervaart maar omdat het een automatisme is geworden. Ditzelfde patroon wil Bransen zien in het onderwijs. Het leren gaat van sociale beloning naar een instrumentele beloning naar uiteindelijk het behalen van een succes. Taal speelt een belangrijke rol in het menselijk leven. Niet alleen tekst maar ook grammatica en rekenen. Door het leren van een taal werf je gezag, je leen je eigen gewoonten vertrouwen. Bransen vertelt een anekdote over de tijd dat hij Duits kreeg op de middelbare school en daarin een drukfout in zijn boek vond. Het gaf zijn zelfvertrouwen een enorme boost. Bransen was onderdeel geworden van de gemeenschap die de Duitse taal kent, dat is wat hij bedoelt met gezag. Automatiseren is dan ook het kweken van dit gezag, het vertrouwen hebben in je eigen gewoonten. Jij telt mee en mensen moeten rekening houden met wat jij weet. Het is het tegenovergestelde van een minderwaardigheidscomplex. Er is echter ook een keerzijde aan deze automatische piloot. Je wordt steeds ongevoeliger voor dubbelzinnigheden naarmate je automatische piloot groeit. Voor het begrijpen van een dubbelzinnigheid is een onderzoekshouding nodig die we door het automatiseren zijn vergeten. Immers, het idee dat wie een vraag stelt, dom is, is een gedachte die vaak wordt gestimuleerd in het onderwijs. Wie een vraag stelt, weet namelijk iets niet. Echter zijn er op een heleboel vragen niet een correct antwoord. Door met leerlingen op school te filosoferen, raken ze vertrouwd met het idee van denkvragen. Vragen die ze zelf kunnen stellen en die meerdere antwoorden toelaten. Vragen waarop niet het antwoord “waarom” of “omdat ik het zeg” komt. Met deze antwoorden wordt de leerling namelijk afhankelijk gemaakt van de willekeur van de antwoordgever. Het zijn afhankelijkheidsbevorderende antwoorden. Bransen heeft meer interesse in zelfstandigheidsbevorderende antwoorden. Deze antwoorden moedigen juist de leerling aan om de wereld verder te ontdekken. En dit zijn de antwoorden die leerlingen nodig hebben om de normatieve dubbelzinnigheden te begrijpen.

.

Hoofdstuk 8: Je eigen rol spelen

Een andere kijk op voortgezet onderwijs In het tweede onderwijsdeel leren jongeren met het leven om te gaan. Ze worden zich bewust dat ze een leven leven. Bransen stelt vijf veranderingen voor die je kan lezen op pagina 160. Jongeren willen hun leven toe-eigenen en hebben een sterk verlangen erbij te [–8–] horen. Het is de fase waarin jongeren zich losrukken van hun ouders en hun eigen leven willen leiden. Er wordt een omslag gemaakt van gegeven relaties naar zelfgekozen relaties. In de tweede onderwijsvorm staat samenwerken centraal. Bransen maakt onderscheid tussen oefenen en leren. Bij oefenen draait het om een intentionele handeling met oog op succes. Terwijl leren onbewust gebeurt en iets is waarbij je een gewoonte ontwikkelt. Het behouden van levenslust is belangrijk om te oefenen en te leren. Hiervoor is enthousiasme nodig. Enthousiasme is niet hetzelfde als intrinsieke motivatie. Enthousiasme richt zich op waar de leerling enthousiast van wordt. Er wordt dus niet gekeken naar eindtermen of een curriculum omdat dit het enthousiasme van de leerling doodt. Het onderwijs is niet meer uniform maar wordt aangepast aan de leerling. Ergens bij horen wordt niet bepaald op basis van leeftijd waarbij een bepaald cognitief niveau hoort. Daarnaast stelt Bransen voor om kinderen minder vaak ‘op te hokken’ en wat vaker buiten de muren te laten ontdekken. De leerling moet worden gevormd. Daarbij gaat de leerling zich afvragen wie ze dan precies zijn en waar ze voor staan. De leerling maakt zich los van de dingen die hij kent, zijn ingesleten gewoonten. De tweede onderwijsvorm draait om het stellen van vragen en het opzoeken van gevoelens van verzet. De docent speelt een minder grote rol, het gaat immers niet om het overleveren van kennis, zoals besproken in hoofdstuk 2.

.

Hoofdstuk 9: professioneel samenleren

Een andere kijk op post-initieel onderwijs De druk om door te leren na de leerplicht is groot. Bransen wil een onderwijsbestel waarin die druk er niet is, leren gaat immers levenslang door. Bransen komt terug op de vergelijken met eten wanneer je vol zit en stimuleert het nemen van een tussenjaar of zelfs tussendecennium. Bransen introduceert het idee van de gids in de derde onderwijsvorm. De gids is zowel docent als onderdeel van het arbeidsveld. Er zijn drie afspraken tussen de gids en zijn gezel, de leerling. De eerste is de educatieve afspraak en draait om de ervaring en leervraag. Bransen wil of van het idee dat er tig jaren ervaring nodig is voor het betreden van het werkveld. Ervaring doe je op in het werkveld voordat je doorstudeert. Vanuit het werkveld ontstaat een leervraag omdat je iets niet weet of kent. Vanuit daar kan worden doorgestudeerd. De tweede afspraak zijn de institutionele voorwaarden, hierbij spelen verschillende belangen een rol. Als eerste het opleidingsaanbod dat is gefocust op wat de opleiding te bieden heeft in plaats van wat de leerling wil leren. Daarnaast wil Bransen de strakke grenzen van de beroepsgroep verbreken. Ook professionals hebben behoefte aan hun eigen autonomie. Als derde speelt de rol van de werkgever een belang. De werkgever moet zijn belangen niet voor het belang van zijn werknemer stellen. Deze werkgever heeft natuurlijk zijn eigen opdrachtgevers maar in feite is, zo stelt Bransen, de maatschappij uiteindelijk de echte opdrachtgever. Er moet educatieve vrijheid zijn. Het onderwijstraject moet geen eisen stellen aan wat er uiteindelijk geleverd moet worden aan resultaten. Maar er moet wel kritisch gekeken worden naar wat een leerling kan leveren voor de maatschappij. Hierbij speelt de laatste afspraak een rol, de financiële voorwaarde. Bransen stelt voor het hoger onderwijs niet meer met [–9–]

De internetlinks uit deze leeswijzer zijn ook te vinden op www.senia.nl bij het betreffende boek. De links kunnen in de loop van de tijd wijzigen. We houden ze up-to-date op de website van Senia, niet in de leeswijzers. Sommige links verdwijnen in de loop van de tijd achter een betaalportaal.

publieke middelen te financieren. Bransen stelt voor elke jongere een voucher te overhandigen voor post-initieel onderwijs. Deze kan worden ingeruild wanneer er een leervraag is ontstaan na ervaring opdoen in het werkveld. Daarnaast moet de marktwerking van het onderwijs verdwijnen, er moet geen geld worden verdiend aan het onderwijs. Bransen sluit of met zijn ideaalbeeld voor het onderwijs. Zowel docent als student doen onderzoek naar dingen die ze nog niet weten. De docent heeft hierbij natuurlijk wel ervaring. De student helpt hem dingen vanuit een andere hoek te bekijken. Leren en werken gaat hand in hand in de ideale onderwijsvorm. Ouderen en jongeren vinden elkaar in het onderwijs en vormen elkaar.

.

OVER JAN BRANSEN

Jan Bransen is hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Daarnaast schrijft Bransen blogs, wetenschappelijke publicaties en verschijnt regelmatig in verschillende podcasts over het onderwijs. Bransen schreef onder andere blogs over het nut van wel of niet studeren, de lengte van het onderwijs en het belang van toetsen in het onderwijs. Deze blogs zijn te lezen op zijn website: www.ianbransen.n1

.

VERDER LEZEN

Enkele suggesties om je kennis over het onderwerp uit te breiden:

.

Recensies

 

.

Discussievragen

De vragen zijn bedoeld als handreiking om tot een gesprek te komen. U kunt ze allemaal bespreken of er een keuze uit maken, bijvoorbeeld dat ieder lid van de groep enkele vragen voordraagt voor bespreking. U kunt natuurlijk altijd uw eigen vragen bespreken.

  1. Herinner jij je eerste onvoldoende nog op de middelbare school? Wat was je reactie daarop? En hoe kijk je daar nu op terug?
  2. Bransen is kritisch over de rol van de leraar in het onderwijs. Hoe kijk jij hiernaar? Ben je het met Bransen eens?
  3. Hoe zou jij een onderwijsstelsel zonder toetsen voor je zien? Zou je hier voorstander of tegenstander van zijn?
  4. Ben je het eens met het dramaturgisch model dat Bransen schetst van de samenleving?