laatste wijziging: 01-11-2017

213 Xenophanes ca 560 v Chr – 478 – v Chr

Xenophanes van Colophon was een Grieks filosoof en dichter. Net als Thales bekritiseerde hij het homerische concept van antropomorfe goden. Xenophanes zei dat de goden van Homerus alle immorele en verwerpelijke eigenschappen van de imperfecte mens bezaten en nauwelijks het object van verering konden zijn. In een van de eerste uitingen van cultuurrelativisme die we kennen, stelde Xenophanes dat de goden van Homerus niet meer waren dan een weerspiegeling van de homerische cultuur. Hij zei: “de Ethiopiërs maken hun goden zwart en geven hen een platte neus; de Thraciërs zeggen dat ze blauwe ogen en rood haar hebben: Als ossen en paarden handen hadden en konden schilderen, zei Xenophanes, zouden ossen de goden ongetwijfeld als ossen afbeelden en paarden zouden hen als paarden schilderen.”  Hij bekritiseerde ook de doctrine van de zielsverhuizing van Pythagoras. Xenophanes had een vaag concept van een god, die “in geen enkel opzicht in vorm of gedachte op de mens lijkt” en die “alle dingen veroorzaakt door gedachten in zijn geest”. Net als Thales voor hem speculeerde Xenophanes over de onderliggende principes van de natuurlijke fenomenen.

Thales meende dat water het eerste principe was, maar Xenophanes dacht aan de minder verheven mogelijkheid van modder . Deze gedachte was in die tijd niet helemaal ongegrond, want ze was in ieder geval gebaseerd op observatie. Xenophanes had namelijk de fossiele resten van zeedieren in de aarde gezien en dacht daarom dat de wereld periodiek opdroogde en zo terugkeerde naar de oorspronkelijke modderige staat, waardoor de levensvormen in de aarde vast kwamen te zitten en geconserveerd werden voordat het proces weer omkeerde.

Xenophanes was ook de eerste denker die anticipeerde op de waarschuwing van Socrates om voorzichtig te zijn met claims van zekere kennis. Filosofische zekerheden bestonden volgens Xenophanes niet, want zelfs als we bij toeval op de waarheid stuiten, is er geen enkele manier om zeker te weten dat de dingen zijn zoals we denken dat ze zijn. Toch maakt dat het filosofisch onderzoek niet nutteloos, want door het aan het licht brengen van fouten in ons denken weten we in ieder geval wat niet het geval is, ook al weten we niet zeker wat wel het geval is. Dit idee heeft een moderne tegenhanger in de falsificatiemethode van Karl Popper.

Er zit geen coherentie of onderliggende structuur in het denken van Xenophanes, in zoverre we dat kunnen beoordelen uit de fragmenten van zijn werk die ons bekend zijn. Dat hoeft geen verbazing te wekken bij iemand die in wezen een vluchteling voor de politieke turbulentie in Klein-Azië was en die zijn ideeën en speculaties vooral verbreidde in de vorm van orale gedichten en verhalen.  Xenophanes stelt dus dat de mensen nooit iets zeker van goden hebben geweten, en ze zullen dat ook nooit weten. Xenophanes is daarmee de eerste agnost.

Maar hij voegt daaraan toe:  “De goden hebben echt niet vanaf het begin alles aan de stervelingen geopenbaard, maar mettertijd vinden zij zoekend het betere.”

Vooral het laatste deel van deze zin is belangwekkend, omdat hij daarmee de grondslag legt voor de empirische wetenschap. Hij laat de goden voor wat ze wel of niet zijn, omdat je daar toch niets over kunt weten, maar richt zich op het verwerven van kennis door empirisch onderzoek zoals dat sedertdien in de natuurwetenschap gebruikelijk is geworden. Dit empirisme van Xenophanes is voor zijn tijd buitengewoon vernieuwend. Want daarmee formuleert hij voor het eerst een methode tot het verwerven van kennis die niet, zoals in zijn tijd gebruikelijk, gebaseerd is op openbaring of zienerschap en alleen toegankelijk voor priesters, profeten en andere ingewijden of uitverkorenen. De kennis waar Xenophanes op duidt is voor iedereen verwerfbaar door de juiste methode. Hier ontstaat dus ook het onderscheid tussen natuurlijke en bovennatuurlijke kennis.