laatste wijziging: 15-08-2018

620 1762 – 1814 Fichte

Bronnen:

Johann Gottlieb Fichte  was een Duits filosoof en een van de grote vertegenwoordigers van het Duitse idealisme, de filosofische stroming die volgde op Kant.  Fichte werd geïnspireerd door Kant en wordt door sommigen gezien als één van Kants meest getalenteerde aanhangers. Zijn werk valt tussen de kritiek van Kant en de geest van Hegel.

Het uitgangspunt van de filosofie moet volgens Fichte het denkend subject zijn, niet de wereld om ons heen. Door te denken bevestigt het subject zijn eigen realiteit: het Ik ‘poneert’ zichzelf. Nu ervaart het Ik ook dingen in zichzelf die niet tot zijn Ik te herleiden zijn; die poneert het als niet-Ik. Het Ik poneert dus tegelijkertijd het Ik en het niet-Ik. De idealistische overtuiging dat het besef van een buitenwereld niets anders is dan het product van ons voorstellingsvermogen, garandeert ook het besef van onze vrijheid. Het niet-Ik, de wereld, is dus niets anders dan het materiaal van onze activiteit, en in dat materiaal moeten we ook ons zedelijk leven realiseren.

Voor Fichte is filosofie wetenschapsleer, d.w.z. ze richt zich niet als andere wetenschappen op voorwerpen, maar ze is een wetenschap van het weten als zodanig. Haar taak is het derhalve principes op te stellen waar al het weten in gefundeerd kan worden en die zelf niet verder gefundeerd kunnen worden.

In de “Grondslag van de gezamenlijke wetenschapsleer” (1794) noemt Fichte de hoogste 3 grondstellingen, die overeenstemmen met het schema van these, antithese en synthese.

In de periode rond 1800 treedt bij Fichte een ommekeer in zijn denken in. Zo poogt hij in latere uitwerkingen van zijn wetenschapsleer de kloof tussen Ik en niet-Ik te overbruggen door het principe van eenheid in het (goddelijke) absolute.

Doordat iedere tekst een individuele prestatie is van de auteur en tegelijk tot een algemeen taalsysteem behoort, zijn er allereerst 2 manieren van interpretatie:

Dan volgt een tweede onderscheiding tussen