laatste wijziging: 15-08-2018

611 Kant: Kritiek van de zuivere rede

Bronnen:

TO DO

Toen ik in 1984 dit boek van Jos de Keizer kreeg, heb ik hiervan delen gelezen. Momenteel lees ik dit boek vanuit mijn huidige kennis, en vallen veel onderwerpen op zijn plaats.

Dit boek staat bij mij op de planning om in 2018 te gaan lezen.

 

Kant’s `Kritiek van de zuivere rede’ geldt als een werk dat een nieuw tijdperk inluidt. Het werk verschijnt in twee verschillende oplagen, resp. in 1781 en 1787 (geciteerd als A en B).  Centraal in de filosofie van Kant staat dat alle kennis afhangt van twee zaken:

Dankzij het verstand zijn waarnemingen pas mogelijk, omdat het verstand vormgeeft aan de waarneming. Zonder deze vormgevende verstandsvormen is er geen waarneming. Hier geldt echter ook dat zonder waarnemingen de vormen leeg zijn.

Deze twee verstandsvormen zijn: ruimte en tijd. Dit wil zeggen: we zien ruimte en tijd omdat we dankzij ons verstand op die manier waarnemen. De verstandsvormen zijn onveranderlijk en gaan vooraf aan de waarneming (a priori). De waarnemingen zijn daarentegen veranderlijk. Het feit dat volgens Kant het waargenomene – het object – zich richt naar het kenvermogen van de waarnemer – het subject – , wordt ook een “Copernicaanse revolutie” of wending genoemd.

Wij kunnen alleen dingen kennen zoals het verstand ze modelleert. Buiten het verstand om bevinden zich de dingen zoals ze op zichzelf zijn: het “Ding an sich” (hij gebruikt ook het meervoud “Dinge an sich”). Het “Ding an sich” is echter niet kenbaar.

Wat we denken van de wereld is vervat in begrippen gebaseerd op genoemde voorgevormde waarnemingen. Doch we kennen ook begrippen die niet in de wereld voorkomen, zoals een eenhoorn. Kant wilde weten welke begrippen wel en welke niet op die wereld gebaseerd zijn. Waar ligt daar de grens, of in zijn woorden de kritiek? Zo wil hij filosoferen over niet-bestaande zaken voorkomen. Alle begrippen nagaan kost te veel tijd en daarom wilde hij de grondstructuur van die ‘bestaande’ begrippen weten. Waarnemingen worden door het verstand omgevormd tot begrippen.

Dit gebeurt aan de hand van zogenaamde zuivere, want a priori verstandsbegrippen. Deze worden categorieën genoemd. Daar zijn er twaalf van, verdeeld over vier types: ( zie Kant: categorieën )

kwantiteit eenheid veelheid alheid
kwaliteit realiteit negatie beperking
relatie inherentie causaliteit gemeenschap
modaliteit mogelijkheid bestaan noodzakelijkheid

(BRON: Immanuel Kant: Kritiek van de zuivere rede.  blz 168 Veenbaas & Visser 2004)

Een categorie is bijvoorbeeld oorzakelijkheid. Dat Newton en wij de zwaartekracht als oorzaak van de val kunnen zien, is dus aan deze categorieën te danken.

Een andere categorie is ‘substantie en accidentie’. Deze maakt dat we de wereld zien alsof ze bestaat uit dingen met eigenschappen. Kants filosofie werkt zo de relatie subject en object in een subject – object scheiding verder uit. Hij is hierin geen idealist, die zoals Berkeley veronderstelt dat we de werkelijkheid met ons verstand produceren (zodat er geen objecten gebaseerd op Dingen an sich zijn). Ook zijn wij geen verstandsloze waarnemers die nooit dingen, maar alleen waarnemingen waarnemen. Wij zien inderdaad een rode bal en niet een rond, rood vlak dat rond blijft als ik zie dat alles om mij heen draait en ik voel dat ik eromheen loop. Wij transcenderen dus onze veranderlijke waarnemingen en zien een onveranderlijk Ding an sich, waarover we dankzij de verstandsvormen en de categorieën ware uitspraken kunnen vormen. We zien bijvoorbeeld dankzij de categorie “substantie en accidentie” concrete dingen en niet veranderende waarnemingen. Kants kentheorie is hiermee een vorm van een transcendentaal idealisme.

Kant is hiermee nog niet klaar. De concreetheid van het waargenomen ding is namelijk te danken aan de eenheid waaronder de waarnemingen bijeengehouden worden. Deze eenheid van het object is volgens hem alleen mogelijk als er tegelijkertijd een eenheid van het subject is, waaraan die eenheid van het object te danken is. Deze eenheid wordt gevormd door het Ik, dat wederom niet waarneembaar is, maar voorondersteld wordt.

‘Antinomie van de rede’: Hiermee toont Kant aan dat men met de zuivere rede als analytisch en/of synthetisch instrument niet in staat is om zonder tegenstrijdigheden over de dingen te denken. Over het “Ding an sich” is dus niets te zeggen (door ons). Middels antinomieën van de rede probeert hij ook aan te geven welke uitspraken niet en welke wel op basis van waarnemingen te maken zijn. Zo probeert hij onzinnige onderwerpen uit filosofie en wetenschap te bannen. Hij zoekt dus naar de grens, in zijn woorden de kritiek, van de zuivere rede.

“Er kan geen twijfel over bestaan dat al onze kennis begint met ervaring. Want hoe zou het kenvermogen tot activiteit kunnen worden gewekt, als dat niet gebeurde doordat objecten onze zintuigen beroeren, en zo voor een deel vanzelf voorstellingen teweegbrengen, voor een deel de werkzaamheden van ons verstand aanzetten die voorstellingen te vergelijken, te verbinden of te scheiden, om zo het ruwe materiaal van zintuiglijke indrukken te verwerken tot de kennis van objecten die ervaring heet?”

— Immanuel Kant, “Kritiek van de zuivere rede”, B1,10, 1787