laatste wijziging: 15-06-2018

261e 0121 – 0180 Marcus Aurelius

Marcus Aurelius regeerde van 161 tot 180 over het Romeinse rijk.

Als “bekeerde” stoïcijn had hij veel belangstelling voor de sociale problemen van de armen, slaven en gevangenen. Desondanks zette hij als keizer de vervolging van de groeiende christelijke bevolking voort, ongetwijfeld omdat hij de christenen als een bedreiging zag voor de Romeinse godsdienst en manier van leven, die gebaseerd was op verovering, polytheïsme en de vergoddelijking van gestorven keizers. Hij stierf tijdens een epidemie op het moment dat hij een campagne voorbereidde om het rijk naar het noorden uit te breiden.

Hij schreef 1 boek, de “Meditaties” of “Aan zichzelf”. Het belang van de Meditaties ligt in de praktische en aforistische stoïcijnse boodschap. Het boek bestaat uit een losjes samenhangende reeks gedachten over de stoïcijnse filosofie, maar is vooral ook een voorbeeld van een levende ethiek, van een leer die dichter bij religie dan filosofische speculatie staat.

Het volgende voorbeeld is karakteristiek voor Marcus Aurelius:
“Het geluk in je leven hangt af van de kwaliteit van je gedachten: wees dus op je hoede en zorg dat je geen ideeën hebt die niet passen bij deugd en een redelijke aard”

Net als Seneca voor hem geloofde Marcus Aurelius dat een goddelijke voorzienigheid de mens rede had gegeven en dat hij de mogelijkheid bezat om een te zijn met het rationele doel van het universum.

De stoïcijnse filosofie gaat in de eerste plaats over het leven in overeenstemming met de eigen natuur en de universele natuur, die misschien het beste kan worden begrepen in de betekenis die er door de taoïstische filosofen van het oosten aan wordt gegeven. Eenvoudig leven en tevredenheid met het eigen lot gaan hand in hand met stoïcisme, maar er bestaat altijd het gevaar dat dit tot quiëtisme leidt.

Het stoïcisme is als middel tot sociale controle de ideale “religie”, hoe meer mensen accepteren dat de dingen goed zijn zoals ze zijn, hoe minder problemen ze voor de keizer zullen veroorzaken. Al is het onwaarschijnlijk dat Marcus Aurelius uit politieke overwegingen het stoïcisme aanhing – de Meditaties lijken oprecht – is het een factor in zijn filosofie die niet over het hoofd mag worden gezien.

De grondgedachte achter de stoïcijnse nadruk op het leven “in overeenstemming met de natuur” komt voort uit een bepaalde biologische visie. Volgens de stoïcijnen streven alle “bezielde wezens” (waartoe ze alles rekenden wat we nu “bewust leven” zouden noemen) naar zelfbehoud. Zelfbehoud doet een wezen zoeken naar dat wat in overeenstemming is met zijn natuur en passend voor zijn eigen wezen. De mens is begiftigd met rede en zoekt daarom niet alleen voedsel, warmte en beschutting, maar ook de dingen die goed zijn voor zijn intellect. Door de rede kunnen we met grotere trefzekerheid dat kiezen wat in overeenstemming is met onze ware natuur dan we met alleen een dierlijk instinct zouden kunnen. In deze stoïcijnse opvatting staat het goede en passende voor het menselijke leven centraal. Voor veel denkers zal dat goede en passende gezondheid en rijkdom zijn, maar de stoïcijnen zeggen dat het ultieme goede ten allen tijd goed moet zijn. Het is denkbaar dat rijkdom soms nadelig is voor iemand en zelfs gezondheid kan schadelijk zijn, bijvoorbeeld als ik mijn kracht gebruik om kwaad te doen. De stoïcijnen komen daarom tot de conclusie dat alleen deugd altijd het goede is. Deugd zelf is opgebouwd uit de gebruikelijke lijst van Grieks-Romeinse voortreffelijkheden: wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid.