laatste wijziging: 06-07-2019

726e Fenomenologie : De tijd

Over de tijd, en meer concreet het tijdsbewustzijn, heeft Husserl gesproken in zijn “Vorlesungen zur Phänomenologie des Zeitbewusstseins” (1928).

Geïnspireerd op de Belijdenissen van Augustinus, stelde Husserl dat het bewustzijn getypeerd wordt door een spanning tussen datgene wat al voorbij is en datgene wat nog moet komen. In de menselijke ervaring grijpt de mens steeds terug op dat wat net voorbij is. Bij het lezen van een zin begrijpt men de laatste woorden door de net gelezen woorden nog in het bewustzijn te houden. Dit noemt Husserl retentie. Daartegenover staat dat we ook steeds vooruitgrijpen: als men een lied hoort op de radio, dan grijpt men ook steeds vooruit op wat nog moet komen (men ‘hoort’ het refrein al bij de eerste tonen). Dit noemt Husserl protentie. Beide zaken zijn vereist om tot een volwaardige menselijke ervaring te komen. Mocht de mens niet in staat zijn tot retentie en protentie, dan zou hij de wereld versnipperd in nu-momenten ervaren die los van elkaar staan.


Bij Heidegger wordt deze tijdsdimensie nog sterker op de voorgrond geplaatst, wat al blijkt uit de titel van zijn hoofdwerk, Zijn en tijd (1927). Volgens Heidegger kunnen fenomenen slechts in een bewustzijn aanwezig zijn binnen de grenzen van een bepaalde tijdelijkheid. De mens is immers enkel gericht op de dingen rondom zich binnen zijn leven, dus na zijn geboorte en voor zijn dood. Hoewel dit een triviaal feit lijkt, is het belangrijk voor Heidegger. Het impliceert volgens Heidegger dat het waarnemen ook altijd de eeuwige relatie tot de geboorte, die voorbij is, en de dood, die nog moet komen, onderhoudt. De westerse filosofie heeft volgens Heidegger weinig oog voor deze temporaliteit die in haar besloten zit. Zo denkt men een zijnde altijd als iets dat aanwezig is, en dus nu is. Dit wil zeggen dat we iets enkel als bestaand zien als we het present zien. De westerse kijk op de wereld is dan ook gekenmerkt door een ‘aanwezigheidsdenken’.
Dit idee zal door Jacques Derrida verder worden ontwikkeld, bijvoorbeeld in diens begrip differance en ‘aanwezigheidsmetafysica’ (métaphysique de la presence).