laatste wijziging: 01-11-2017

305 0354-0430 Augustinus van Hippo

BRONNEN:

Sint Augustinus van Hippo was een theoloog en filosoof die vooral met zijn Belijdenissen en De stad Gods, klassiekers van zowel de religieuze filosofie als de christelijke doctrine schreef. Hij werd geboren in Algerije, studeerde in Carthago, Rome en Milaan en keerde terug naar Noord-Afrika om een klooster te stichten. In 395 werd hij bisschop van Hippo Regius.

De kern van de filosofie van Augustinus is zijn opvatting dat wijsheid alleen via het geloof kan worden verkregen. Hij zag filosofie en godsdienst als de zoektocht naar hetzelfde, namelijk de waarheid, maar de filosofie is de inferieure methode.

Geloof in wat? :: september 2017 :: nog verder uitwerken

Een filosoof zonder geloof kan nooit de ultieme waarheid bereiken, die volgens Augustinus uit zaligheid of “het genieten van waarheid” bestond. Met de rede alleen kunnen weliswaar sommige waarheden bereikt worden, maar volgens Augustinus was rationeel denken een dienaar van het geloof.

Een van de favoriete uitspraken van Augustinus komt uit Jesaja: “tenzij gij gelooft, zult gij niet begrijpen”. Om inzicht te krijgen is het noodzakelijk om te geloven. Dat idee van Augustinus was niet een slaafse navolging van de christelijke doctrine. In zijn jeugd had hij het geloof verloochend omdat hij de bijbel intellectueel onbevredigend vond. Nadat hij zich na zijn dertigste tot het christendom had bekeerd wilde hij laten zien hoe de leerstellingen van het geloof met de rede konden worden bewezen. Dat is de grondslag van zijn filosofie.

Het bekendste, of beruchtste, voorbeeld van de manier waarop Augustinus de rede gebruikte om de doctrines van het geloof te rechtvaardigen wordt gevormd door zijn bestrijding van de zogeheten “pelagiaanse ketterij”. Pelagius had vraagtekens gezet bij het concept van de erfzonde en was vanuit het idee van vrije wil van mening dat als een mens goed doet, hij dat vanwege zijn eigen deugdzaamheid doet. Daar wordt hij vervolgens in de hemel voor beloond. Augustinus vond die opvatting gevaarlijk en verwerpelijk.

Hij stelde, in navolging van de Brief aan de Romeinen van de apostel Paulus, dat alle mensen in zonde worden geboren. Verlossing is alleen mogelijk door de genade van God, onafhankelijk van onze daden op aarde. Adam had door van de appel te eten zichzelf en de hele mensheid tot verdoemenis veroordeeld. Onze enige redding ligt in boetedoening, maar dat biedt geen garantie dat we uitverkoren worden om naar de hemel te gaan en niet naar de hel.

De redenering van Augustinus, later overgenomen door Calvijn en afgezworen door de katholieke kerk, is een knappe uitwerking van de Brief aan de Romeinen van Paulus, maar hij stelt nergens vragen bij de aannamen in de brief, hij richt zich uitsluitend op het trekken van logische conclusies uit de bijbel.

In de moderne tijd heeft Wittgenstein zich met de Belijdenissen van Augustinus beziggehouden, niet vanwege de religieuze of zelfs maar filosofische uitspraken, maar vanwege de manier waarop Augustinus het leren van taal beschrijft:

“Toen zij (mijn ouders) enkele objecten noemden en vervolgens ergens naar toe bewogen, zag ik dat en begreep dat de geluiden die ze uitten de naam van het ding was waarop ze wezen. Hun bedoeling bleek uit de bewegingen van hun lichaam, alsof het de natuurlijke taal van alle volken was: de uitdrukking op het gezicht, de bewegingen van de ogen doordat ik woorden herhaaldelijk gebruikt hoorde worden bij de juiste plekken in diverse zinnen leerde ik geleidelijk aan welke objecten ze aanduidden; nadat ik mijn mond had getraind om die geluiden te maken, gebruikte ik ze om mijn eigen wensen uit te drukken” (Belijdenissen, I. 8).

Wittgenstein noemde aan het begin van zijn postuum gepubliceerde Philosophische Untersuchungen deze algemene opvatting “het Augustiniaanse beeld van taal”. Het boek is voor een belangrijk deel een succesvolle weerlegging van het de Augustiniaanse opvatting van taal.