laatste wijziging: 01-11-2017

260b Epicurus 341 v Chr – 270 v Chr

BRONNEN:

De ethiek van Epicurus bestaat uit het streven naar geluk in de vorm van het uitbannen van pijn

Epicurus was de zoon van een arme Atheense kolonist op Samos, hij was noch rijk, noch van aristocratische komaf en schijnt een groot deel van zijn leven een slechte gezondheid te hebben gehad. Zijn filosofie bestaat uit een creatieve mengeling van de metafysische opvattingen van de voor – socratische denkers en de ethische belangstelling van Socrates.

In navolging van Democritus formuleerde Epicurus een atomistische metafysica, maar gecombineerd met en gerechtvaardigd door een soort therapeutisch hedonisme waarin de spanningen van het leven verminderd werden door het streven naar genot zonder angst voor goddelijke bestraffing. Epicurus volgt in essentie het atomisme van Democritus, maar met een belangrijke aanpassing. Volgens Epicurus bewogen de atomen in de leegte oorspronkelijk in ongestoorde parallelle lijnen. Maar sommige atomen weken van hun baan of door een spontane daad van vrije wil. De resulterende botsingen leidden tot het veelvoud aan vormen en de waarneembare wereld zoals we die kennen.

Deze belangrijke aanpassing van het atomisme maakte het Epicurus mogelijk om een mechanistische opvatting te aanvaarden, terwijl hij het determinisme, een van de belangrijkste bezwaren tegen de filosofie van Democritus, verwierp als verklaring voor menselijk gedrag. Hoewel hij vasthield aan het idee dat de ziel op zich niets anders is dan de beweging van atomen in het stoffelijke lichaam, beweerde hij dat sommige atomen vrijelijk “door de leegte konden zwerven”. Deze mysterieuze en volledig onverklaarde eigenschap bood Epicurus de mogelijkheid vast te houden aan een concept van vrije wil tegenover de critici van de eerdere atomistische theorieën.

Maar de belangstelling van Epicurus ging echter niet in de eerste plaats naar speculatieve metafysica uit, maar naar de praktische filosofie van het leven, waarbij het atomisme alleen nodig was als theoretische onderlaag. Zijn ethische leer bestond uit het streven naar geluk, dat voor hem “Uit de eliminatie van zowel fysieke als geestelijk pijn” bestond. Van die twee was geestelijke pijn volgens Epicurus het ergst, want ernstige fysieke pijn wordt of snel minder en kan onder controle de geest worden gebracht of leidt tot de dood.

Voor de dood hoefde men niet bang te want er was geen leven na de dood en er bestonden geen wrekende goden, want de ziel in overeenstemming met de doctrines van atomisme, niets anders dan een samenstelling atomen die uit elkaar zou vallen bij de dood het lichaam. Geestelijk leed daarentegen kon de vorm van angst ongehinderd voortwoekeren en resulteren in verwarring, depressie en psychische kwalen.

Hoewel Epicurus vaak als hedonist wordt vanwege zijn nadruk op het streven naar is het een misverstand om te denken dat hij voorstander was van een promiscue of decadente manier van leven, zoals de stoïcijnse filosoof Epictetus onterecht stelde. Epicurus besefte goed dat de lichamelijke genoegens pijn met zich meebrengen of pijnlijke consequenties hebben. Zelf was hij een man met weinig geld en een slechte gezondheid, zodat het misschien niet verbazingwekkend is dat voorzichtigheid en matigheid centraal stonden in zijn filosofie. Epicurus onderwees ook dat wijsheid de grootste deugd is, want daarmee kunnen we leren welk genot we moeten zoeken en welk we moeten mijden. Hij stelde verder dat iemand die geen deugdzaam leven leidt niet volledig gelukkig kan zijn, niet omdat de deugd op zich goed is, maar omdat hij tot plezierige consequenties en de afwezigheid van pijn en angst voert. Net als Democritus en andere voor-socratische denkers verwierp Epicurus het idee van antropomorfe goden die bekend waren met de menselijke handelingen.

Hij was zelfs de eerste die het argument formuleerde dat later “het probleem van het kwaad” zou worden genoemd door de mensen die volhouden dat er een almachtige, alwetende god vol liefde bestaat. Epicurus klaagde naar aanleiding van het vele lijden in de wereld:

“Wil God het kwaad tegengaan, maar is hij er niet toe in staat? Dan is hij niet almachtig. Kan hij het, maar wil hij niet? Dan is hij kwaadaardig. Kan en wil hij het tegengaan? Hoe kan er dan kwaad zijn?”

Niettemin was Epicurus geen atheïst, want hij geloofde dat er goden waren, maar die hadden geen belangstelling voor de mens, want dat zou hen maar afleiden van hun eigen streven naar genot door contemplatie. De filosofie van Epicurus is een merkwaardige mengeling van tegengestelde ideeën. Hij is gelijktijdig een hedonist die voorzichtigheid en gematigdheid predikt, een theïst die goddelijke tussenkomst en het voortleven van de ziel verwerpt en een atomist die zowel een mechanistisch wereldbeeld als de vrije wil onderschrijft. Zijn volgelingen stonden bekend als de epicuristen, waarvan Lucretius de bekendste is.

De epicuristische filosofie bleef bijna zeshonderd jaar populair zonder zich ooit ver van de leer van de stichter te verwijderen, maar werd uiteindelijk verdrongen door de Romeinse belangstelling voor het stoïcisme.