laatste wijziging: 01-11-2017

614 Kant: de Copernicaanse revolutie

De rationalisten beweerden dat metafysische oordelen – de fundamentele principes waarop alle kennis is gebaseerd – alleen gekend en gerechtvaardigd kunnen worden door het intellect. De empiristen daarentegen beweerden dat de menselijke geest een leeg blad of tabula rasa is, dat beschreven wordt door de wereld van ervaring. Kant vond een manier om deze twee tegengestelde opvattingen in een synthese samen te brengen. Het stelde de vraag: “wat zijn de noodzakelijke voorwaarden om überhaupt een ervaring te hebben?” Om de mens in staat te stellen de wereld te interpreteren moet de menselijke geest volgens Kant bepaalde structuren aan de stroom van binnenkomende zintuiglijke gegevens opleggen.

Kant probeerde die structuren te beschrijven in termen van 12 fundamentele oordelen, die hij categorieën noemde (substantie, oorzaak/gevolg, wisselwerking, noodzakelijkheid, mogelijkheid, bestaan, totaliteit, eenheid, veelheid, beperking, realiteit en ontkenning) en die alleen binnen een raamwerk van ruimte en tijd konden worden toegepast.

Kant beweerde dat zowel de categorieën als ruimte en tijd, die hij `vormen van intuïtie’ noemde, door de menselijke geest op de ervaring van fenomenen worden opgelegd om er zin aan te geven. Kant noemde dit idee trots de “Copernicaanse revolutie”. Zoals Copernicus het traditionele idee van de zon die om de aarde draait omkeerde, loste Kant het probleem van hoe de geest kennis uit ervaring haalt op door te beweren dat de geest principes aan de ervaring oplegt om kennis te genereren. Dit idee zou later grote invloed hebben op de fenomenologen en gestaltpsychologen van de twintigste eeuw.