laatste wijziging: 01-11-2017

666b Het kapitaal

*** Met dank aan het uittreksel op “scholieren.com

Het Kapitaal, Kritiek der politieke economie is het hoofdwerk van Karl Marx.

Toen Karl Marx halverwege de 19e eeuw ‘Das Kapital’ schreef waren de arbeidsomstandigheden in de fabrieken vaak ondragelijk. De lonen waren amper genoeg om van te leven en er waren weinig mensen die er wat aan deden. Daarom zag Karl Marx het als zijn taak om uit te leggen wat het kapitalisme nou eigenlijk was.

Wanneer Karl Marx in het boek eenvoudig beschrijft wat hij ziet zijn de analyses het best. Zijn theorieën worden vaak als verwarrend gezien omdat hij niks aan het toeval wil overlaten en zelfs de vaagste vergelijking wil bewijzen door middel van wiskundige formules. Hij was van mening dat deze vergelijkingen uitwerken noodzakelijk was omdat zijn boek een moreel voorschrift was voor de tegenslagen van de maatschappij en geen wetenschappelijke beschrijving. Nu zijn wij het boek wel als een wetenschappelijke beschrijving. Het boek van Karl Marx lijkt veel op de theorieën van Hegel.

Volgens ‘Das Kapital’ verstrekt de kapitalistische maatschappij drie bronnen van inkomen, namelijk:
1. Kapitaal, de kapitalist profiteert van zijn kapitaal dat hij in bezit heeft.
2. Land, de landeigenaar profiteert van zijn land dat hij in bezit heeft.
3. Arbeidersmacht, de arbeider profiteert van zijn verrichte arbeid.

Een arbeider is in werkelijkheid een handelaar die zijn arbeid verkoopt tegen een bepaalde prijs (loon). De kapitalist koopt de arbeid en betaald de arbeider daar loon voor. De arbeider zet dat loon om in voedsel, onderdak en kleding. Dit alles lijkt een mooie ruil. Maar de kapitalist wil winst maken, en een eerlijke ruil levert geen winst op. Daarom betaalt hij de arbeiders minder loon dan wanneer het een eerlijke ruil zou zijn. Zo ziet Marx de verhouding tussen kapitalist en arbeider.

Door de productie met machines (kapitaal) wordt de arbeider als het ware verlamd omdat hij de concurrentie niet aan kan. Zo verdwijnt het vakmanschap van de arbeider. Een machine zorgt er automatisch voor dat er meer machines komen. Een goed voorbeeld is de textielindustrie: de grote spinmachines zorgden ervoor dat er weefmachines kwamen. Zo werden de arbeiders gedwongen om lager betaalde banen te nemen. Een arbeider werd niet meer dan een nummer dat je zo weer kon vervangen.

Het gebruik van machines ondermijnde in het bijzonder de positie van de mannelijke arbeider. Dit kwam omdat de machines zo gebouwd waren dat alleen kleine en slanke mensen er mee konden werken. Zo kwamen de kapitalisten automatisch bij kinderen vrouwen aan. Het gebruik van kinderen en vrouwen had 2 voordelen: ze waren slank en klein, en ze hadden een ‘volgzaam’ karakter. En hoe meer mensen er gingen werken hoe lager de lonen werden (het aanbod van arbeid werd groter). Samen zorgden de lage lonen en de slechte werkomstandigheden er voor dat het geen pretje was om in de fabrieken te werken. Veel machines werden er op gebouwd om 24 uur per dag te draaien. Zo worden de kosten van een machine over veel meer producten verspreid. En dus hoe minder de waarde de machine aan een product toevoegt. Een machine die dag en nacht draaide ging wel minder lang mee dan eentje die dat niet deed, maar dit maakte niet uit omdat er een grotere winst gemaakt werd. De arbeider was de enige die moe werd, maar deze kon zeer snel weer worden vervangen door een andere. De kapitalisten spraken indertijd over ‘het reserveleger van werkelozen’.

Voor Karl Marx was het duidelijk: deze egoïstische maatschappij was klaar voor een opstand.  Karl Marx vond dat de positie van de arbeider moest en zou veranderen. Gelukkig heeft hij gelijk gekregen en is de positie nu stukken beter.