laatste wijziging: 01-11-2017

675 1844 – 1900 Nietzsche

"God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Waar vinden wij troost, wij moordenaars aller moordenaars?"
"Alles wat mij niet doodt, maakt mij sterker."

Friedrich Nietzsche is een invloedrijke filosoof van de moderne tijd.  Zijn eerste boek De geboorte van de tragedie bevat de thema’s die Nietzsches hele werk karakteriseren:

Zijn werk wordt gewoonlijk in 3 (onderling verbonden) perioden ingedeeld:

Idolatie voor Schopenhauer en Wagner, alsmede voor de kunst en cultuur van de oude Grieken. Nietzsche treedt op als fileerder van de westerse cultuur;

In deze periode keert hij zich tegen al zijn vorige idealen, bekijkt alles nu vanaf een positivistisch standpunt: metafysica, kunst en religie zijn een verraad aan het werkelijke leven,

Hierin ontwikkelt Nietzsche een eigen waardeleer en maakt zich los van het positivisme. Zijn toon wordt fel. Begrippen als de dood van God, de wil tot macht en het idee van de eeuwige wederkeer gaan een belangrijke rol spelen.

Daarnaast kan de periode 1878-1886 (Menselijk, al te menselijk; Voorbij goed en kwaad) als een aforistische periode betiteld worden.

De filosofie van Nietzsche heeft ten onrechte de reputatie gekregen een ondersteuning van het nazisme te vormen werken uit onder de titel “Der Wille zur Macht” en heeft daarmee zijn reputatie veel kwaad gedaan. In 1889 kreeg Nietzsche een zware zenuwinzinking waarvan hij niet meer herstelde. Nietzsche schreef over uiteenlopende onderwerpen, van ethiek en religie tot metafysica en epistemologie. Mogelijk vanwege zijn vader stond Nietzsche erg vijandig tegenover het christendom, dat hij een “slavenmoraal” verweet. Hij zag er de wrok van de zwakken tegen de sterken in. Zij die niet de moed opbrengen om hun eigen passies de baas te worden, die de karakterkracht missen, zoeken wraak op degenen die sterker zijn dan zijzelf, niet in dit leven, maar in een fictieve `andere’ wereld, waar een andere macht, te weten God, namens hen wraak zal nemen. Anders dan Schopenhauer vond Nietzsche niet dat de wil tot macht onderdrukt moest worden, maar juist versterkt.  Anders dan veelal gedacht wordt, was Nietzsche dan ook geen voorstander van een “heersersmoraal”: morele systemen die alleen voor een aristocratie opgaan – al meende hij wel dat die positiever tegenover het leven staat dan de “slavenmoraal” van bijvoorbeeld het christendom. Hij vond dat de sterken een plicht tegenover de zwakken hadden:

“De deugdzame mens helpt de ongelukkige, maar niet, of bijna niet, uit medelijden, maar uit een drang die voortkomt uit een overmaat aan macht”.