laatste wijziging: 12-04-2019

816a Philosophy & the Mirror of Nature

BRONNEN:

Deze pagina is nog “under construction”

 

In Philosophy and the Mirror of Nature (1979), betoogt Rorty dat het centrale probleem van de moderne epistemologie afhangt van een idee van de geest als iets dat poogt zo correct mogelijk een externe realiteit wil representeren (of “spiegelen”, to mirror).

De voornaamste episoden in de ontwikkeling van filosofie als kentheorie zijn volgens Rorty:

Als we echter deze metafoor opgeven, dan zien we dat de traditionele foundationalistische epistemologie op verkeerde gronden is gebaseerd. Een foundationalist stelt dat – om de oneindige regressie, die eigen is aan de idee dat elke overtuiging moet gerechtvaardigd worden door andere overtuigingen te ontwijken – er bepaalde overtuigingen zijn die zichzelf rechtvaardigen en zo de basis (foundation) vormen van alle kennis.


Er zijn twee vormen van foundationalisme die worden bekritiseerd in dit werk. Op epistemologisch vlak bekritiseert Rorty de pogingen om kennis te funderen en te rechtvaardigen met behulp van een aantal fundamenten (dit zijn stellingen die vanzelfsprekend zijn). Hij doet hierbij beroep op Sellars kritiek op de idee dat er iets “gegeven” (The Myth of the Given) is via zintuiglijke waarneming, en combineert dit met Quine’s kritiek van het onderscheid tussen analytische zinnen (waarin de waarheid voortkomt uit de eigen betekenissen) en synthetische zinnen (die waar worden gemaakt door de buitenwereld) (Two Dogmas of Empiricism). We hebben dus noch een adequate conceptie van waarop wat overtuigingen gebaseerd zijn, noch van wat betekenis is.

Na dit foundationalisme te hebben afgedaan als incorrect, betoogt Rorty dat de rol van de filosoof niet meer ligt in het nabootsen van de exacte wetenschappen en hun wetenschappelijke methodes. Rorty noemt de door hem voorgestane vorm van filosoferen dan ook hermeneutisch, d.i., gebaseerd op de kunst van het interpreteren. Wat in de filosofie wordt geïnterpreteerd, is niet de werkelijkheid, maar interpretaties van de werkelijkheid. Hij ontleent aan Hans Georg Gadamer de idee van spel en van interpretatie en herinterpretatie, maar Rorty ontkoppelt zijn hermeneutiek van het bereiken van de waarheid.


Filosofie toont volgens Rorty meer overeenkomst met de letteren dan met de (natuur)wetenschappen. Originaliteit en creativiteit zijn volgens Rorty betere criteria om filosofie te waarderen dan waarheid of objectiviteit. De filosofie is, volgens Rorty, na de teloorgang van stromingen zoals de fenomenologie en de analytische filosofie, rijp voor de herontdekking van het pragmatisme, waarin uitspraken worden beoordeeld op hun consequenties en interpretaties worden vergeleken op hun bruikbaarheid. Rorty wordt wel postmodernist genoemd. Hij noemt zichzelf echter liever postnietzscheaans. Rorty is pragmatischer, nuchterder en toegankelijker dan de Franse postmodernisten.

Filosofie is volgens Rorty niet meer dan een van de vele taalspelen (een geheel van gewoonten, instituties en regels), zoals religie, wetenschap, kunst en politiek. We kunnen niet op logische en methodische wijze vaststellen welke taalspelen geldig zijn. Er zijn volgens Rorty dus geen taalspelen die in staat zijn overstijgende criteria te bepalen waarmee taalspelen beoordeeld kunnen worden. Anders gezegd, is er geen perspectief mogelijk waarmee we boven alle andere perspectieven op de werkelijkheid uitstijgen en waarvan uit we kunnen beoordelen welk perspectief de juiste of ware is. Als het taalspel van de filosofie als kentheorie is verlaten, dan heeft de filosofie geen eigen object meer. De filosoof wordt dan commentator van zijn tijd, iemand die schrijft vanuit de vertrouwdheid met een bepaalde denktraditie. Argumenten functioneren indien die geformuleerd zijn in het gangbare taalspel. Wie buiten de kentheoretische traditie wil argumenteren, moet dus een eigen taalspel ontwikkelen.

Rorty onderscheidt twee soorten van filosofie:

Filosofen uit de hegeliaanse traditie (zoals Rorty) denken of schrijven niet direct over de werkelijkheid, maar schrijven in hun teksten over de teksten van hun voorgangers en tijdgenoten. Filosofen uit de hegeliaanse traditie beschouwen filosofie als een literaire traditie, waarbinnen men voortdurend commentaar levert op voorgangers. De teksten binnen deze traditie verwijzen niet direct naar de werkelijkheid, maar in eerste instantie naar andere teksten uit de traditie, in tegenstelling tot filosofen uit de kantiaanse traditie die filosofie beschouwen als een zelfstandige discipline met eigen, min of meer tijdloze, problemen betreffende de verhouding tussen denken en werkelijkheid.