laatste wijziging: 08-11-2021

752 1900 – 0000 : Fasen

Er zijn 5 fasen te onderscheiden in de geschiedenis van de analytische filosofie.


.

Fase I : “naïef” realisme - Moore  / Russell

.

Fase II : 1910 – 1930 Logisch atomisme

.

Fase III :  ong. 1930 tot 1945 : logisch positivisme

.

Fase IV : Ordinary  language philosophy   1945 - 1965


.

Fase V : postlinguïstiek pluralisme - 1960 - heden

.

Fase VI : experimentele filosofie - vanaf 2000



De TAAL is het voertuig van de GEEST

 

Taalfilosofie

of filosofie van de taal betreft het filosofisch onderzoek naar de aard en gebruik van de taal in haar relatie tot de werkelijkheid en heeft daardoor raakpunten met de linguïstiek, alhoewel haar onderzoek toch eerder conceptueel dan empirisch is. Hierbij worden natuurlijke talen of formele talen (zoals logica) kritisch en filosofisch bestudeerd en bevraagd. Meestal worden deze in samenhang met de werkelijkheid en het denken van de taalgebruiker beschouwd. De taalfilosofie staat vooral centraal in de analytische filosofie, en wordt daar in vier kernproblemen opgedeeld:

 

 

Aard van betekenis:

wat betekent het om iets te “betekenen”. Het gaat hier bijvoorbeeld om wat het betekent synoniemen te zijn, de oorsprong van betekenis en hoe men de betekenis van een woord überhaupt kan kennen. Een ander belangrijke vraag is hoe en op welke wijze zinnen zijn samengesteld uit kleinere gehelen, en hoe deze samenstelling kan leiden tot een betekenisvol geheel.

 

Taalgebruik:

men wil begrijpen hoe zenders en ontvangers gebruikmaken van taal in onderlinge communicatie, en dus hoe taal sociaal gebruikt wordt. Meer specifieke vragen gaan over hoe men een taal kan aanleren en creëren. Ook naar de aard van een taalhandeling wordt hier onderzoek verricht.

 

Cognitie van taal:

ook willen taalfilosofen begrijpen wat de exacte relatie tussen taal en geest is, en hoe men hierbij dus een gedachte of idee overbrengt van een persoon naar een ander persoon. Specifieker stelt men zich hier ook de vraag hoe een woord “vertaald” kan worden in een andere taal of in andere woorden.

 

Relatie tussen taal en de werkelijkheid:

een laatste belangrijke vraag is de relatie tussen enerzijds taal en betekenis, en anderzijds waarheid en de wereld. Het gaat hier niet zozeer om de vraag welke uitspraken waar zijn of niet, maar om de vraag welke soort van betekenissen al dan niet waar of fout kan zijn. Men stelt bijvoorbeeld de vraag of een betekenisloze zin een waarheidswaarde heeft of niet, of de vraag of uitspraken proposities kunnen uitdrukken over dingen die niet bestaan.