laatste wijziging: 12-12-2018

526a Smith: The Theory of Moral Sentiments

BRONNEN:


TO DO


Adam Smith schreef zijn Theory of Moral Sentiments (afgekort tot TMS) in 1759 en ging hierin op zoek naar het ontstaat en functioneren van de moraal. In zijn eerste grote publicatie beschrijft hij dat de mens altijd bang is voor de mening van anderen. De mens hecht veel waarde aan wat anderen van hem vinden, de mens is ‘an anxious animal’, zoals hij beschrijft in het korte werk ‘Lectures on Jurisprudence’, origineel uitgegeven aan de Universiteit van Glasgow, rond 1762, waarin hij aangeeft hoe volgens hem het juridische wezen moet worden geregisseerd. Met deze zin, waarnaar zelfs een boek is vernoemd, namelijk ‘De mens is een angstig dier’ van A.J. Kerkhof, bedoelt hij dat het in de natuur van de mens zit angstig te zijn voor andermans mening en reactie en hier dus waarde aan te hechten. Dit gegeven loopt als een rode draad door dit historisch meesterwerk heen.

De laatste jaren komt er steeds meer belangstelling voor dit werk, omdat men dit steeds meer gaat zien als een filosofische basis voor het latere, zeer invloedrijke ‘Inquiry into the Nature and Causes and Wealth of Nations’.

Het werk gaat over de ‘morele aspecten’ van menselijke relaties. Opmerkelijk hierbij is dat er in dit boek veel verder wordt ingegaan op menselijk gedrag en de daarbij horende onderlinge relaties, waarden en zogenaamde ‘passions’, dan gebruikelijk is bij een, van oorsprong, economisch geschoold persoon.

In een Engelstalige lezing van Dr. Edith Kuiper kunnen we ook lezen dat er in TMS aandacht is voor de man vrouw verhouding, of zo je wilt, voor het gebrek hieraan.

Volgens Dr. Kuiper ‘The TMS constructs a view on moral life that not only focuses on men but also describes men in opposition to women, in a world in which women are both absent and superfluous’. Deze mannelijke invalshoek heeft doorgewerkt in de economische wetenschap en is daarmee interessant om mee aan te tonen waar het, nog steeds, mannelijke karakter van de economie vandaan komt.

 

De subtitel van de vierde editie luidde: ‘An Essay towards an Analysis of the Principles by which Men naturally judge concerning the Conduct and Character, first of their Neighbors, and afterwards themselves’. Vertaald: “Een analyse van de beginselen waarop mensen van nature oordelen over het gedrag en karakter, ten eerste van hun buren, en daarna zichzelf.” Dit geeft precies weer wat nu precies de essentie is van zijn theorie en gedachtengang.

 

Het boek begint met een discussie over ‘propriety’ (fatsoen), of, specifieker, over de totstandkoming van ‘sympathy’ (sympathie). Een definitie van propriety is: “the state or quality of conforming to conventionally accepted standards of behavior or morals. “

Aan het einde van het eerste deel komt Smith op de proppen met twee, door hem, onderscheiden soorten waarden, namelijk menselijke en, makkelijk gezegd, asociale waarden, die alleen gericht zijn op het ‘zelf’.

Hoewel Smith de eerste soort waarde logischerwijs veel waarde toe hecht, zegt hij ook dat beide soorten noodzakelijk zijn voor het totstandkomen van een perfecte menselijke natuur. We kunnen hieruit opmaken dat Smith het ‘asociaal’ zijn zag als een noodzakelijke voorwaarde voor het tot stand komen van een samenleving, waarin naast elkaar kan worden geleefd, hetgeen vreemd is, aangezien je zou verwachten dat juist de mogelijkheid tot humaan gedrag borg zou moeten staan voor een goede samenleving.

 

In deel twee van zijn werk komt Smith tot het uitwerken van verschillende waarden. Hierbij noemt hij ‘ambition’, ‘ranks’, ‘vanity’, ‘the causes of approbation and disapprobation’ en ‘the ways to achieve the respect of one’s fellow man’.

 

 

Na deze uiteenzetting van de waarden komt Smith tot een precieze uitwerking van deze genoemde begrippen, door ‘merit’ en ‘demerit’ te bespreken, wat hij ook ziet als de basis van beloning en straf. Deze begrippen laten zich letterlijk vertalen als verdienste en gebrek. Mensen respecteren en beoordelen elkaar op basis van verdiensten en bekritiseren elkaar op basis van gebrek. Je kunt dus concluderen dat ‘merit’ en ‘demerit’ beiden aanwezig moeten zijn, wil men samenleven in vrede met de mogelijkheid zaken af te keuren of juist te appreciëren, zonder dat daarmee de gebalanceerde samenleving in gevaar komt.

 

In dit stuk komt ook naar voren dat het niet té goed mag gaan, de verdiensten mogen niet in zo’n verhouding bestaan, dat de gebreken nagenoeg verdwenen zijn. Volgens Smith komt dit de beoordeling van mensen niet ten goede en kan zelfs deze in gevaar brengen.

In het derde deel komt een belangrijk punt naar voren, namelijk de onpartijdige toeschouwer. Smith hecht duidelijk veel waarde aan de mogelijkheid tot zelfbeoordeling, of zoals hij het zelf noemt, ‘self-judgement’, hetgeen inhoudt dat men zichzelf kan beoordelen en bekritiseren door gebruik te maken van het perspectief van de zogenaamde onzichtbare toeschouwer, welke ‘the demi-god within’ wordt genoemd. Hieruit kun je misschien opmaken dat Smith ervan uitgaan dat ieder de mogelijkheid heeft zichzelf onder de loep te nemen, door als het ware afstand te nemen van het ‘zelf’ en vanuit het perspectief van de onzichtbare toeschouwer, dus onpartijdig én objectief, te komen tot een oordeel over een persoon. Grappig detail is dat deze theorie aansluit op de opvatting heersende binnen de wetenschapsfilosofie, dat een totale objectiviteit, de zogenaamde ‘view from nowhere’, slechts voorbehouden is aan een god, welke Smith dus heeft opgenomen in zijn theorie, onder de noemer van de ‘demi-god within’. Ook komt hij in het derde deel tot de vorming van een aantal regels, die hij ‘laws of Deity’ noemde, of ‘natural laws’, welke inhouden dat mensen zich houden aan een aantal morele regels, die ervoor zorgen dat men niet vervalt in trouweloos gedrag. Men gedraagt zich in het dagelijks leven ‘juist’, doordat de regels een soort gids zijn aan welke men zich moet houden, wil zij niet van het juiste pad afwijken.

 

Na het aanduiden van de ‘natural laws’ gaat Smith in deel vier en vijf verder over de invloed van ‘utility’ and ‘custom’, oftewel nut en gebruik. In de praktijk sluiten deze niet aan op de algemene regels, maar ze kunnen ze niet veranderen. Blijkbaar oppert Smith hier dat de regels zo sterk zijn, dat zij niet kunnen worden verandert door twee invloedrijke zaken als nut en gebruik. Deze zullen dus altijd binnen het kader van de regels vallen.

 

In het een na laatste deel van zijn werk bespreekt Smith de belangrijkste eigenschappen van de ‘prudent man’, oftewel de verstandige persoon. Hij bespreekt de relaties van deze persoon tot zijn naasten en vreemden en zijn relatie tot de gehele natie. Ook komt in dit deel de ‘benevolence’ aan bod, oftewel de welwillendheid. Smith bespreekt dit begrip op het universele niveau, dus in welke mate welwillendheid, of vriendelijkheid, invloed uitoefent op de mens en de onderlinge relatie. Dit zesde deel wordt beëindigt met een kritische reflectie op het systeem van ‘self-command’.

Het laatste deel vormt een soort van verklaring en detaillering voor verschillende van Smith’s opvattingen. Dit doet hij onder meer door de ideeën van moraalfilosofen uit de oude Griekse wereld, zoals Plato en Aristoteles, te bespreken, maar ook door de theorien van tijdsgenoten als Hume, wie een goede kennis van Smith was, en Mandeville onder de loep te nemen. Naar gelang hiervan verklaarde hij zijn eigen opvattingen op verscheidene zaken.

 

Belangrijk aspect van het werk van Smith is dat hij de mens per definitie als irrationeel beschouwde. Zoals gezegd is men altijd op zoek naar erkenning en respect van anderen, maar weet niet hoe zij die kunnen verkrijgen.

 

Allen ‘Imperial-spectators’? Het ‘nuttig maken’ van de mens

 

Duidelijk is nu geworden dat de mens altijd streeft naar erkenning, vaak in de vorm van waardering en respect. Het begrip ‘erkenning’ heeft hier de betekenis, vermoeden wij, van duidelijk gemaakt hebbend dat je bestaat en een rol speelt in het systeem. Dit kun je alleen bereiken door het jezelf nuttig maken, niet alleen voor jezelf, maar ook voor anderen.

 

Erkenning is dus hét streven van de mens, het krijgen hiervan is belangrijker dan het vergaren van allerlei materialistische zaken. De openingszin van de TMS geeft deze strekking perfect weer: ‘How selfish soever man may be supposed, there are evidently some principles in his nature, which interest him in the fortune of others, and render their happiness necessary to him, though he derives nothing from it, except the pleasure of seeing it.”

 

Dit betekent dat de mens niet alleen als zelfzuchtig wordt gezien, maar dat zij ook de behoefte en noodzaak voelt zich het lot van anderen aan te trekken en hun geluk noodzakelijk te maken. De voldoening hiervan krijgt men door het zien van gelukkige mensen door hun toedoen. Door het zich nuttig maken krijgt men erkenning in de vorm van waardering en bovenal respect.

 

Hierdoor is het mogelijk de ‘drive’ van veel mensen om veel geld te verdienen te verklaren. De mens denkt vaak dat het hebben van veel geld respect oplevert, waardoor zij geneigd is hier veel moeite voor te doen. Dit resulteert vaak in een leven vol hard werken, waarna men er op latere leeftijd achter komt dat het hebben van veel geld hen individueel gezien niet veel heeft opgeleverd. Doordat ze hun hele leven hard hebben gewerkt, zijn andere zaken op de achtergrond geraakt. Het hard hebben gewerkt heeft echter wel het beoogde resultaat opgeleverd, namelijk het verkrijgen van respect. Doordat je hard werkt ben je de maatschappij van nut, je betaalt veel belasting en kost de maatschappij weinig tot geen geld, je hebt immers zelf genoeg. Dit is misschien een wat simpele benadering, maar in de praktijk komt dit vaak voor. Het probleem alleen is dat op latere leeftijd het verkregen respect misschien niet meer zo belangrijk is als het vroeger leek.

 

We kunnen wel concluderen dat het verlangen zich nuttig te maken en daardoor erkend te worden, zeker op jongere leeftijd, een belangrijk gegeven voor de mens is. Omdat zij van nature irrationeel is en dus niet weet hoe zij erkenning moet krijgen, heeft de mens getracht hiervoor een oplossing te vinden. Het hard werken en ‘nuttig’ maken is hier uitgekomen, alleen komt de vraag op of dit werkelijk de juiste manier is. Immers, je laat een stukje van het mogelijke leven liggen, doordat je zo hard en vaak werkt. Het verkregen respect resulteert er misschien wel in dat je het grotendeels voorbijgegane leven als ‘verspild’ ziet, waardoor je het zelfrespect verliest. Maar dit is slechts een zelfontwikkelde theorie.

 

De belangrijkste punten samengevat

 

De ogenschijnlijke rode draad die het werk van Smith doorkruist is de opvatting dat mensen samen in een perfect functionerende samenleving kunnen leven, zolang zij elkaar maar respecteren. Dit gegeven maakt duidelijk waarom hij het ‘afdwingen en krijgen van respect’ als het belangrijkste streven van de mens ziet. Dit komt dan weer naar voren in het zich proberen nuttig te maken, waardoor men erkenning krijgt. Mensen kunnen samenleven, ondanks de vaak verschillende opvattingen en behoeftes, zolang mensen zich maar kunnen spiegelen aan elkaar. De ‘imperial spectator’ speelt hier een zeer belangrijke rol in. Deze zorgt er voor dat men, door middel van de ‘spectator-within’, de mogelijkheid heeft een ander, en zichzelf, te zien vanuit een geheel objectief perspectief. Alleen op deze manier heeft men de mogelijkheid zich te spiegelen, omdat juist nu, zonder mogelijk tegenstrijdige belangen, goed kan worden gezien wát men nu werkelijk behoeft en verdient en op deze manier dit ook krijgt.

Het belang dat mensen hechten aan het elkaar respecteren resulteert wel in het feit dat men ontzettend bang is voor reacties van anderen. ‘Men is an anxious animal’, een bekende zin van Adam Smith in een eerder werk(je). De mens is een angstig dier, iedereen is bezorgd hoe anderen op hen zullen reageren. Respect van anderen zorgt voor een duurzaam genoegen, het beleven van deze genoegens is juist datgene wat de mens drijft. Om dit te bewerkstelligen trachten mensen de verlangens van anderen te respecteren en zo meningsverschillen zonder geweld op te lossen. De mogelijkheid tot geweldloze oplossing van tegenstellingen kenmerkt in deze optiek de morele kracht van de mens.