laatste wijziging: 12-12-2018

526b Smith: Wealth of Nations

BRONNEN:


TO DO


Het is niet de welwillendheid van de slager, de brouwer of de bakker waarvan we ons diner kunnen verwachten, maar vanuit hun eigen belang. We richten onszelf niet op hun menselijkheid, maar op hun eigenliefde, en praten nooit met hen over onze eigen behoeften, maar over hun voordelen

Het historisch zeer belangrijke werk van Adam Smith, voluit “An inquiry into the Nature of the Wealth of Nations” geheten, verscheen in 1776 en heeft ervoor gezorgd dat Smith wordt gezien als de grondlegger van de hedendaagse economische wetenschap.

In het omvangrijke werk wordt ondermeer beschreven hoe de markteconomie werkt en wordt er uitvoerig ingegaan op het prijsmechanisme. Er wordt beschreven hoe de geschiedenis van de Europese markteconomie zich in de loop der tijd ontwikkeld heeft en er is aandacht voor allerlei denkbeelden en theorieën uit de politiek-economische sector. Ook heeft Smith in zijn meesterwerk aandacht voor de wetgever, namelijk hoe zij haar invloed kan aanwenden om de economie positieve impulsen te geven.

In het boek komt sterk naar voren dat men, hoewel uitsluitend uit eigenbelang handelend, toch een positieve bijdrage levert aan het maatschappelijk nut. Zo zorgt de mens ervoor dat de economie groeit en dat, hoewel onbedoeld, het maatschappelijk welzijn groeit.

Een citaat wat deze situatie weer geeft is het volgende:

"The individu is led by an invisible hand to promote an end which is no part of his intention.
 
 Het individu wordt geleid door een onzichtbare hand om een doel te promoten 
 dat geen deel uitmaakt van zijn intentie".

Oftewel, het zit in de natuur van de mens goed te doen voor anderen, terwijl dit misschien helemaal niet haar intentie is. De mens is ook hulpbehoevend, omdat zij zonder het uit het eigenbelang voortstormende positieve effect op de maatschappij, zij eigenlijk niet kan bestaan. Het wereldberoemde voorbeeld van de bakker, dat wij ons dagelijks brood danken, niet aan de goedheid van de bakker, maar aan zijn eigenbelang, is treffend. De bakker bakt het brood, hetgeen hem geld oplevert. Hier komt het eigenbelang dus in de praktijk voor, maar omdat hij het brood bakt, kunnen mensen eten en leven. Hierdoor levert hij een positieve bijdrage aan het algemeen welzijn.


Het boekwerk is onderverdeeld in 5 delen, met elk een of meerdere duidelijke onderwerpen.

Tenslotte wijst Smith op het gevaar van een onrechtvaardig belastingsysteem. Mensen zijn dan geneigd proberen de belasting te ontduiken en op deze manier een zo hoge boete opgelegd te krijgen dat men totaal aan de grond komt te zitten. Het resultaat hiervan is dat de kapitaalstroom van de beboete, en daardoor failliete, persoon niet meer ten goede komt aan de maatschappij, simpelweg omdat het geld weg is.


Enkele belangrijke theorieën uit het systeem van Smith

Smith heeft in zijn werk een aantal belangrijke theorieën de revue laten passeren, waarvan wij er hier een aantal nader bespreken.

De waardetheorie

Zo is er allereerst de zogenaamde waardetheorie. Smith kent het begrip waarde twee betekenissen toe, wat resulteert in de zogenaamde waardeparadox. Allereerst noemt hij ‘gebruikerswaarde’, oftewel het nut van het goed in het dagelijks leven. Daar tegenover staat de ‘ruilwaarde’, de tegenwaarde in het ruilverkeer. Opvallend is hierbij dat bijvoorbeeld een product als water een hoge gebruikerswaarde heeft, het is immers noodzakelijk voor de mens, maar als ruilmiddel weinig waard is. Een grote diamant daarentegen heeft als gebruiksmiddel nauwelijks nut, terwijl het wel veel waard is als ruilmiddel. Hieruit dacht Smith de conclusie te kunnen trekken dat een goed met een hoge gebruikswaarde nauwelijks ruilwaarde heeft. Een conclusie die later door verscheidene personen werd tegengesproken. Er werd aangevoerd dat er ook verschillen zijn in waardebeleving, namelijk subjectieve waarde en objectieve waarde. Zo wisselt het per mens of een product met een hoge gebruikswaarde ook wordt gezien als een product met een hoge ruilwaarde. Dit ‘missertje’ van Smith wordt vaak gezien als een van de zwakheden van het boek.

Een ander onderdeel van de waardetheorie vormt het onderscheid tussen productieve arbeid en improductieve arbeid. Arbeid is, volgens Smith, slechts productief zolang er tastbare goederen worden geproduceerd. In deze optiek is het leveren van een dienst improductief, omdat er geen tastbaar goed wordt afgeleverd. Het leveren van een dienst echter, was volgens Smith niet zinloos, alleen gaf het geen impuls aan de kapitaalvorming en economische groei. Improductieve arbeid voegt dus geen waarde toe, alleen productieve arbeid, dus het produceren van tastbare goederen, doet dit.

In de waardetheorie komt ook de ruilverhouding naar voren. Aanvankelijk ontwikkelde Smith hiervoor een idee dat achteraf alleen geschikt leek voor zeer onontwikkelde maatschappijen, omdat er geen rekening werd gehouden met kapitaalvorming en eigendom van land. Er wordt gesteld dat een bever geruild kan worden voor twee herten, aangezien er twee keer zoveel arbeid moet worden verricht om een bever te bemachtigen als een hert.Deze situatie is alleen als voorbeeld geschikt voor een primitieve samenleving, waarin geen sprake is van kapitaalvorming en aanverwanten. De ruilverhouding, die tegenwoordig wordt aangeduid als de marktprijs, wordt in de nieuwe en verbeterde opvatting bepaald door een drietal elementen, namelijk loon, pacht en winst, samen de natuurlijke prijs genoemd. Die laatste werd aangeduid als ‘profijt’ en bestaat eigenlijk uit rente voor geleend kapitaal en beloning van het risico dat men neemt om geld ergens in te steken. Omdat Smith deze theorie altijd geënt heeft op een model waarbij de markt van vrije mededinging een hoofdrol speelde, kunnen we concluderen dat de winst, op lange termijn, geheel bestond uit rente. Omdat in dit model vrije concurrentie bestaat, daalt de prijs tot een absoluut minimum. Op korte termijn is er vaak wel ruimte voor een overschot, en dus winst.

De drie elementen worden gezien als beloning voor het beschikbaar stellen van de productiefactoren arbeid, natuur (grond) en kapitaal. De beloningen hiervoor zullen op lange termijn, door de markt van vrije mededinging, rond het minimum schommelen. In de markteconomie speelt het principe van prijsvorming een grote rol bij het bepalen van deze beloningen.

De theorie van de prijsvorming

Een van de belangrijke onderdelen die in Smith’ systeem aan de orde komt is de theorie over de prijsvorming.Wat hij zocht was de ‘onzichtbare hand’, zoals hij het noemde , waardoor de persoonlijke belangen en driften van de mens in een richting worden gestuwd, die het meest in overeenstemming is met het belang van de gehele samenleving. Smith zijn onderzoeken beperken zich niet tot de wetten van de prijsvorming. Hij stelde zichzelf nog een andere vraag: In welke richting beweegt zich de samenleving? Door het beantwoorden van deze vraag kon hij zijn theorie verbeteren en uitbreiden.

De werking van het prijsmechanisme was allang bekend, maar nog nooit had zo’n prominente plaats gekregen in een maatschappijopvatting.In principe zijn de wetten van de prijsvorming bij Adam Smith zeer eenvoudig. Het eigenbelang van een individu, in een omgeving van individuen, die door soortgelijke motieven gedreven worden, leidt tot concurrentie. Deze concurrentie zal leiden tot het voortbrengen van de goederen die de gemeenschap nodig heeft, in hoeveelheden die de gemeenschap verlangd, en tegen prijzen , die de gemeenschap bereid is te betalen. Hoe gaat dit principe nu in zijn werk?

In de eerste plaats wordt de enkeling door zijn eigenbelang gedreven om arbeid te verrichten, waarvoor de gemeenschap bereid is te betalen. Maar er is nog een tweede kracht, die voorkomt dat enkelingen, in hun honger naar winst, de gemeenschap naar willekeur laten betalen. Deze kracht is concurrentie. Een individu in een gemeenschap van individuen die allemaal eigen voordeel zoeken, vindt op zijn weg naar eigenbelang een hele kudde enkelingen, die precies hetzelfde willen als hij. Degene die zich te ver heeft laten voeren door zijn eigenbelang, zal tot de ontdekking komen dat de ‘tweede kracht’ ervoor zorgt dat zijn klanten wegblijven als hij zijn goederen te duur prijst, en zijn arbeiders wegblijven als hij hen te weinig betaalt. Slechts wanneer honderden fabrikanten met elkaar prijsbindende afspraken maken (prijskartels), kan een onredelijke hoge prijs worden gevraagd. Maar dit kan onmiddellijk doorbroken worden door een enkele onafhankelijke fabrikant, die zijn product aanbiedt beneden de kunstmatige prijs van de monopoliehouders. Particulieren zullen nu gelijk hun producten betrekken bij diegene, die de producten beneden de gangbare prijs aanbiedt. De anderen zullen nu gedwongen worden te zakken met de prijs, omdat ze niet failliet gaan.

Het prijsmechanisme regelt ook het inkomen dat mensen ontvangen die samenwerken aan producten. Bij een hoge winst in een bepaalde sector zullen ondernemers zich aangetrokken voelen om hier producten af te zetten. Doordat het aanbod stijgt, daalt de prijs en loopt de winst terug. Voor abnormaal hoge lonen geldt hetzelfde, meer arbeiders bieden zich aan waardoor het aanbod de vraag naar arbeid overstijgt en de lonen dalen. Bij een sector waar de winsten teleurstellend zijn, trekken kapitaalinvesteerders zich terug totdat de vraag beter is afgestemd op de vraag. Ook hier geldt voor arbeiders hetzelfde. Het komt erop neer dat de verhouding tussen vraag en aanbod de beslissende factor vormt in het al dan niet willen toetreden tot een markt.

Het prijsmechanisme zorgt er uiteindelijk voor dat hetgeen dat geproduceerd wordt, voldoet in de behoeften van de samenleving. Doordat het systeem zelfregulerend is, worden situaties waarbij te veel, of juist te weinig aanbod is, vanzelf verholpen.

Een zelfontwikkeld voorbeeld wat laat zien hoe de prijsvorming in de praktijk werkt is het volgende: Een voorbeeld: Stel, dat de gemeenschap tot de ontdekking komt, dat er meer handschoenen en minder schoenen worden geproduceerd, dan nodig is. Dan zal het gevolg zijn, dat de kopers zich verdringen bij schoenenwinkels en de handschoenenwinkels klagen, dat er weinig klanten zijn.Daardoor zullen schoenen duurder worden en de handschoenenprijzen zullen dalen. Maar als de schoenenprijzen stijgen, gaan de winsten in de schoenindustrie omhoog; als de prijzen van de handschoenen dalen, dalen de winsten in de handschoenindustrie. Dit heeft weer als gevolg dat er arbeiders worden ontslagen in de handschoenindustrie, omdat de fabrieken hun productie inkrimpen. En arbeiders worden aangetrokken door de schoenfabrikanten, omdat daar werk in overvloed is. Dit met als resultaat, dat er meer handschoenen worden gemaakt, en minder schoenen. En dat is precies wat de gemeenschap gewild heeft.

Door het mechanisme van de prijsvorming heeft de samenleving de productie van de verschillende elementen veranderd en bij haar nieuwe wensen aangepast.Hoewel er toch geen enkel gezag of bevel aan de orde is gekomen om de productie te regelen. Eigenbelang en concurrentie, elkaar in evenwicht houdend, hebben de noodzakelijke veranderingen te weeg gebracht.

De loontheorie

Een belangrijk gegeven bij de loontheorie is de zogenaamde periodeanalyse. In een periode is een aantal consumptiegoederen geproduceerd, welke in een volgende periode als loon kan worden aangewend. Dit resulteert in het loonfonds, zogeheten omdat in een bepaalde periode vaststaat hoe groot dit fonds is. De producten, en daarmee het loon, zijn immers al geproduceerd.

Het loonfonds zorgt ervoor dat betrekkelijk makkelijk kan worden afgeleid hoe de vraagcurve met betrekking tot arbeid eruit ziet. Stel, ‘W’ stelt het (gegeven) loonfonds voor, en ‘N’ stelt het aantal ingeschakelde arbeiders, dan is de zogeheten loonvoet ‘w’=’W’ / ‘N’. Met deze informatie zijn een vraagcurve (v) en een aanbodcurve (a) af te leiden.

Met de loontheorie heeft Smith de aanzet gegeven voor de later zeer invloedrijke ‘ijzeren loonwet’, welke uitgaat van de volgende gedachtegang: Stel, de vraag naar arbeid neemt toe tot v’. Omdat het aanbod in een korte periode nauwelijks kan fluctueren, stijgt het loon. Dit komt doordat de vraag het aanbod ruim overschrijdt. Doordat het loon stijgt zijn de leefomstandigheden beter en is er minder sprake van kindersterfte en dergelijke zaken, waardoor, uiteindelijk, het aanbod op de arbeidsmarkt zal toenemen. Het loon daalt hierdoor weer, omdat er veel aanbod is. Het nu te betalen loon wordt ook wel het fysieke bestaansminimum genoemd, het zijn de kosten (loonbetalingen) nodig om de aanwas van arbeid in stand te houden.

Arbeid zal altijd tegen de laagst mogelijke kosten worden aangeboden, alleen zag Smith wel degelijk mogelijkheden voor een loonniveau boven het bestaansminimum. De belangrijkste voorwaarde hierbij was dat de economie welvarend genoeg was. Door de toename van het loon, neemt het aanbod van arbeid toe. Op deze manier wordt dus ook de vergroting van het arbeidersaanbod gestimuleerd. Omdat het aanbod steeds reageerde op de loonsverhoging, had de ijzeren loonwet steeds een vertraging, waardoor, in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, een gestage stijging van het arbeidsloon wel degelijk mogelijk was.

Eigenbelang

Een niet te onderschatten punt in dit werk is de nadruk die Smith legt op het zogenaamde eigenbelang van de mens, maar ook de hulpbehoevendheid. Smith komt tot de conclusie dat de mens altijd anderen nodig heeft om zelf te kunnen leven. Die gekregen ‘hulp’ dankt zij echt niet aan de welwillendheid van de mens, maar aan het eigenbelang. Mensen produceren diensten en producten, om er zelf beter van te worden, zo helpende anderen. Dit gegeven staat verwerkt in de pagina’s hierboven, maar is zo belangrijk dat het nog eens expliciet genoemd dient te worden.

De kunst van de verbeelding

Er gaan stemmen op die zeggen dat de genialiteit van het werk van Smith berustte in het creëren van een ontevredenheid jegens het heersende systeem. De antwoorden van Smith op de vraag hoe een economie groeiend kan worden gehouden, zijn in deze opvatting aangemerkt als een ‘een barokke warboel, die slechts glans heeft omdat alle losstaande details stuk voor stuk veelbelovende pogingen zijn tot het beantwoorden van een nieuwe vraag’.

Het gegeven dat de antwoorden en ideeën van Smith dus, op zichzelf gezien, veelbelovende pogingen te zijn tot het beantwoorden van wéér een nieuwe vraag, kan worden teruggevoerd op een citaat van J.J. Klant: ‘Volgens Smith is de wetenschap een kunst van de verbeelding’, en wat daarmee ‘een aantrekkelijk beeld van de werkelijkheid’ creëert.