laatste wijziging: 01-11-2017

360-1225-1274-Thomas-van-Aquino

BRONNEN:

Thomas van Aquino is de favoriete filosoof van de katholieke kerk; hij is vooral beroemd om zijn verzoening van de de christelijke doctrine met de filosofie van Aristoteles. (hij werkte veel ideeën van Aristoteles verder uit en verhelderde ze)

De vijf godsbewijzen in zijn Summa Theologica behoren tot zijn belangrijkste ideeën. De vijf bewijzen zijn de helderste en bondigste pogingen die ooit gedaan zijn om het bestaan van God met logische argumenten te bewijzen.

  1. Bij het eerste bewijs beweert Thomas van Aquino dat het bestaan van God kan worden aangetoond door het concept van verandering te bekijken. We kunnen duidelijk zien dat sommige dingen in de wereld een proces van verandering doormaken en die verandering moet het gevolg zijn van iets anders omdat een ding uit zichzelf niet kan veranderen. Maar de oorzaak van de verandering moet, omdat hij zelf een proces van verandering doormaakt, zelf ook veranderd worden door iets buiten zichzelf enzovoort, ad infinitum. Er moet dus iets zijn wat de oorzaak is voor al die veranderingen, maar wat zelf geen verandering ondergaat. Want, zoals hij zegt, “als de hand de stok niet beweegt, zal de stok niet iets anders bewegen” De eerste beweger, concludeert hij, is God.
  2. Bij het tweede bewijs merkt Thomas van Aquino, met een vergelijkbare redenering als bij het eerste, op dat oorzaken altijd in series voorkomen en dat er een eerste oorzaak van de serie moet zijn, anders zou er helemaal geen serie kunnen bestaan. Interessant is dat hij er bij het eerste en tweede bewijs van uitgaat dat een ding niet zichzelf kan veroorzaken. En toch is dat precies zijn conclusie, dat er een ding is dat zichzelf veroorzaakt, namelijk God. Filosofen hebben deze manier van redeneren als warrig bekritiseerd omdat de propositie die bewezen wordt dezelfde propositie is die ontkend wordt in de redenering.
  3. Bij het derde bewijs zegt hij dat we zien hoe dingen in de wereld komen en verdwijnen. Maar het is duidelijk dat niet alles zo kan zijn, want dan zou er een tijd zijn geweest waarin niets bestond. Maar als dat waar is, had er nooit iets kunnen ontstaan, want iets kan niet uit niets voortkomen. En dus moet er iets zijn dat altijd bestaan heeft en dat iets is wat de mensen God noemen.

Het eerste, tweede en derde bewijs worden vaak beschouwd als variaties op een alge-mener argument, het kosmologische argument.

  1. Het vierde bewijs is een variant op het ontologische argument (zie Anselmus). In zijn versie stelt Thomas van Aquino dat sommige dingen in diverse kwaliteiten voorkomen. Een ding kan warm of minder warm zijn, goed of minder goed, nobel of minder nobel. Die verschillen in kwaliteit worden veroorzaakt door iets wat de grootste of perfecte hoeveelheid van die kwaliteit bezit. Zoals de zon het warmste ding is en het warm zijn van andere dingen veroorzaakt, zo moet er een volledig “goed” ding zijn dat alle andere dingen goed maakt. Dat wat de meeste goedheid bevat, is natuurlijk God.
  2. Bij het vijfde en laatste bewijs gaat Thomas van Aquino uit van het concept van “telos” of doel van Aristoteles. Alle dingen streven naar een ultieme bedoeling of verwezenlijking. Maar het hebben van een doel impliceert een geest die het doel stelt. Die geest is wederom God.

Versies van de kosmologische en ontologische argumenten van Thomas van Aquino worden ook nu nog door de katholieke kerk geaccepteerd, ook al verwerpen moderne filosofen bijna unaniem de vijf godsbewijzen.