712 1856 – 1939 Freud
De Oostenrijkse psycholoog en uitvinder van de “psychoanalyse” Sigmund Freud had met zijn werk een reusachtige invloed op het westerse denken.
https://nl.wikipedia.org/wiki/De_droomduiding 1899
Het werk van Freud is op twee fundamentele ideeën gebaseerd:
- Ten eerste berust de psychoanalyse op de aanname dat bepaalde ervaringen uit de jeugd door het ego “weggedrukt” worden naar het onbewuste. Het gaat om ervaringen waarvan het kind denkt dat ze afkeuring opwekken en die, cruciaal in Freuds ogen, verbonden zijn met de seksuele identiteit van het kind in relatie met een of beide ouders.
- Het tweede element van de theorie is de empirische claim dat dergelijke onderdrukte herinneringen de oorzaak van fysiologische aandoeningen zijn, vooral zenuwziekten. Freud definieert psychoanalyse als “een procedure voor de medische behandeling van geesteszieken”.
Een criticus wees erop dat dit een wel heel ongewone soort van medische behandeling is omdat er alleen gesprekken plaatsvinden tussen dokter en patiënt. De “behandeling” van de dokter bestaat uit het aan het licht brengen van de onderdrukte herinneringen van de patiënt door het interpreteren van antwoorden op zijn vragen. Critici, met Popper voorop, twijfelen daarom aan de wetenschappelijke status van Freuds procedure. Omdat de interpretatie van de dokter noch objectief, noch “testbaar” in de gewone wetenschappelijke zin is en bovendien niet onderzocht kan worden vanwege de vertrouwelijke relatie tussen patiënt en arts, bestaat er geen objectieve manier om de resultaten van de psychoanalytische praktijk te meten.
Ondanks deze filosofische bezwaren is de psychoanalyse erg populair en die populariteit, zo zouden aanhangers kunnen stellen, moet wel een aanwijzing voor het succes zijn. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen diverse logisch onafhankelijke beweringen. Een bewering is dat iemands persoonlijkheid kan worden begrepen door een verslag van zijn jeugdervaringen te interpreteren; een tweede is dat de interpretatie van dat verslag een bepaalde objectieve waarheid over de patiënt representeert; en een derde is dat dit proces van `conversatie en interpretatie’ effectief is bij het behandelen van zenuwziekten. De populariteit van psychoanalyse kan toegeschreven worden aan de waarheid van een, twee, alle of geen van deze beweringen. In puur theoretische termen vraagt Freuds opvatting van een publiek verantwoordelijk ego dat de impulsen van het onbewuste onderdrukt om kritiek. Vooral omdat hij conflicten ziet tussen afzonderlijke domeinen van de geest. Sartre bekritiseerde Freuds psychologie omdat het weinig aannemelijk is dat een bewuste censor, het ego, de onbewuste verlangens onderdrukt. Als het ego zich niet bewust is van de onbewuste ideeën of verlangens, hoe weet het dan dat ze onderdrukt moeten worden? Maar filosofen hebben verder in het algemeen positief gereageerd op Freuds theoretische principes. Freud zelf noemde zijn psychologie een nieuwe `Copernicaanse revolutie.
Zoals Copernicus had aangetoond dat de aarde niet het centrum van het universum is en Darwin had laten zien dat de mens niet heer en meester van het dierenrijk maar een onderdeel ervan is, zo beweerde Freud te hebben bewezen dat de bewuste geest, het zelf, niet “meester in zijn eigen huis” is, zoals alle rationalisten en cartesiaanse filosofen veronderstelden.
CITAAT: “Toen ik jong was, was filosofische kennis het enige waar ik naar verlangde”