laatste wijziging: 04-04-2019

658 1806 – 1873 Mill

BRONNEN:


John Stuart Mill  is beïnvloed door het denken van Comte, zijn vader James Mill en de utilistische ethiek van Jeremy Bentham (1748-1832), wier theorieën hij kritisch verder ontwikkelt.

In zijn “Systeem van de deductieve en inductieve logica” poogt Mill een algemene en samenhangende methodologie voor elke wetenschap te funderen. De door hem daarbij ontwikkelde inductieve logica analyseert de reeksen van gebeurtenissen die door de ervaring zijn gegeven en regelmatig terugkeren om vervolgens tot algemene wetmatigheden te komen. De inductieve logica geldt voor hem ook als het fundament van de zogenaamde deductieve wetenschappen (wiskunde, formele logica). Met het oog op de eenheid van de methode kunnen ook in de geesteswetenschappen slechts causaal – wetmatige beschrijvingen gebruikt worden.

Zijn taal analytische onderscheiding tussen denotatie (objecten, waarnaar de uitdrukking verwijst) en connotatie (zin) van uitdrukkingen (bijv. ros en merrie voor paard) is later van bijzondere betekenis gebleken. In het werk “Utilitarianism” verdedigt Mill deze vorm van ethiek tegen haar critici. Het doel van het utilitarisme is het “grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen”. Zoals elk individu van nature naar individueel geluk streeft, zo is het welzijn van allen een goed voor het geheel van de mensheid. De morele juistheid van een handeling is aan de te verwachten gevolgen of te meten, waarbij als maatstaf geldt de bijdrage tot het geluk (lust) en de vermindering van het ongeluk (lijden) van diegenen, die gevolgen van de handeling ondergaan.

In onderscheid tot Bentham betoogt Mill dat hierbij niet alleen de kwantiteit van het geluk in het oog dient te worden gehouden, maar vooral de kwaliteit, want niet elk van deze toestanden heeft dezelfde waarde. Daarbij is het oordeel van diegenen die op grond van hun ervaringen het beste vergelijkingsmateriaal hebben, de maatstaf waarmee de kwantiteit en de kwaliteit vergeleken worden. In “Over de vrijheid” verkiest Mill overtuigend individuele vrijheid en maatschappelijk pluralisme boven de tirannie van de massa en de openbare mening. Hiertoe onderscheidt hij handelingen die primair op zichzelf betrokken zijn van handelingen die primair op anderen gericht zijn. De laatste worden begrensd door de vrijheid van anderen en alleen hierbij is inmenging van de staat toegestaan. De vrijheid van denken en spreken mag aan geen enkele beperking onderhevig zijn.