laatste wijziging: 26-04-2019

812 1906 – 1995 Levinas

BRONNEN:


TO DO: 

https://www.bol.com/nl/p/totaliteit-en-oneindigheid/1001004010301211/


Emmanuel Levinas was een Frans-joodse filosoof van Litouwse afkomst. Wijsgerig gezien was hij een fenomenoloog en existentialist.

Levinas koesterde aanvankelijk een grote bewondering voor Heidegger maar in de verdere ontwikkeling van zijn denken heeft Levinas een zeer fundamentele kritiek ontwikkeld op het denken van Heidegger én op de existentieel fenomenologische traditie in zijn geheel. Heidegger heeft zich positief uitgelaten over het naziregime en dit kan ook een rol gespeeld hebben in de (wijsgerige) breuk tussen Levinas en Heidegger.

Hij ontwikkelt een eigen existentiële fenomenologie waarin het menselijk bestaan in eerste instantie wordt opgevat als opgesloten in zichzelf.

Alle ervaringen zijn mijn ervaringen, waarmee ik de fenomenen waarneem zoals ze binnen mijn  wereld, binnen de verwijzingssamenhang van al mijn ervaringen, verschijnen.

Alles wordt zo herleid  tot wat Levinas de “economie van het zelf” noemt. Het subject kan alleen aan zijn eenzaamheid ontkomen door in contact te geraken met een ander persoon die niet tot de eigen wereld te herleiden is.

In Levinas hoofdwerk, “De totaliteit en het oneindige” (1961), wordt de relatie tot de ander uitgewerkt als een ethische relatie. Deze relatie begint met het gezicht van de ander die mij aankijkt. Deze blik leert mij dat de ander zich aan al mijn kennis en beheersing onttrekt en heeft daarom een ethische betekenis. De ander maakt mij verantwoordelijk, ik moet in alles rekening met hem houden, mijn bestaan draait niet langer alleen om mijzelf. Het gezicht van de ander beveelt mij: “gij zult niet doden”. De verantwoordelijkheid voor de ander wordt zo allesbepalend voor mijn bestaan. De ethische relatie is de oorsprong van de ethiek en vormt ook de zin van het bestaan. Deze relatie is echter geen fundament waaruit direct concrete normen kunnen worden afgeleid, want zij begint met de onttrekking en differentie van de ander. Het gezicht van de ander doorbreekt elke politieke orde en elke poging van mijn kant om goed te doen voor de ander.

Levinas filosofie vormt zo een bijzondere combinatie van metafysische oorsprongsfilosofie en differentiedenken; de ethische relatie wordt hier als “voor-oorspronkelijk” opgevat. Zijn werk vormt een breuk met wat hij ziet als een fundamenteel kenmerk van de geschiedenis van de westerse filosofie: de poging om de gehele werkelijkheid onder te brengen in de algemene begrippen van een denksysteem. Deze denkwijze die zelfs nog het werk van Heidegger omvat, noemt Levinas ontologie.

Hiertegenover stelt hij de metafysica die opkomt voor de mens.

De verhouding tussen het Zelf en de Ander is de allesbepalende relatie in het denken van Levinas. In het later geschreven ‘Anders dan zijn’ (1974) benadrukt Levinas de passiviteit en verantwoordelijkheid als kern van de menselijke existentie. De subjectiviteit wordt hier door hem beschreven in termen van onderworpenheid, gijzeling, trauma en plaatsvervanging. Ook reageert hij in dit boek op kritiek op een inconsistentie in zijn werkwijze: is juist Levinas eigen tekst niet een objectivering van de ander in een denksysteem? Om dit te voorkomen maakt hij onderscheid tussen het Zeggen en het Gezegde. Op het voor – oorspronkelijke niveau van het Zeggen moet de taal worden opgevat als gesprek, als de ethische verhouding tot de ander. De inhoud van wat wordt gezegd is het Gezegde, dat valt binnen de ontologie. Het Zeggen gaat altijd aan het Gezegde vooraf en kan er niet toe worden herleid; het Gezegde moet getuigen van het onbenoembare Zeggen.

BRON: http://www.renskopmels.nl/pagetxt278.html

Al valt de naam van Levinas in deze bundel minder vaak dan in vorige publicaties van De Boer, is het toch vooral met behulp van deze filosoof (maar ook met die van Foucauld, Derrida, Lacan en Ricoeur) en onder diens inspiratie dat de auteur erin slaagt de moderne conceptie van subjectiviteit te overschrijden naar een postmodern verstaan waarin het subject meer is dan ‘een spreekbuis van het zijn’ (Heidegger). Immers Levinas kon de aanval op het autonome subject van de moderniteit vanuit het structuralisme (met belangrijke aanzetten al eerder) opvangen door de subjectiviteit anders te funderen en te bepalen dan de modernen dat deden met het existentialisme als laatste uitloper. Het subject is bij Levinas niet zijn eigen oorsprong, maar subjectiviteit ontstaat in de affectie, in het aangedaan worden door de visitatie van de A(a)nder. Bij de gratie van de A(a)nder, die het bestaan bezoekt van ‘gene zijde van het zijn’, ontstaat en bestaat er subjectiviteit, weliswaar midden in de wereld, maar niet als een element ván de wereld. De proximiteit van de mij beogende en bedoelende A(a)nder gaat zo vooraf aan de intentionaliteit van het bewustzijn (Husserl) en het altijd iets beogende en bedoelende bestaan. Zo wordt het beginsel van de menselijkheid anders bepaald dan in de moderniteit. De ontvankelijke ziel is wezenlijker dan het bewustzijn als akte.

Ambachtelijk denkend langs de hoofdlijnen van de continentale wijsgerige traditie (Husserl, Heidegger, Sartre, Levinas en vervolgens ook in gesprek met de Franse filosofen van de laatste decennia) zoekt De Boer wegen naar subjectiviteit achter het bezweken subject en daarmee naar kernen van menselijkheid in een gereïficeerd bestaan en in een mensonverschillige wereld. Hij doet dat als filosoof met behulp van filosofen, maar ook – en dat toch eigenlijk heel verrassend en ook veelbelovend, zij het voor hem niet nieuw – door een bondgenoot te zoeken in de poëzie en – zij het in mindere mate – de bellettrie. Want (zegt hij) ‘filosofie en poëzie hebben in onze historische situatie een gemene zaak’ (p. 9). In poëzie en letteren zijn beseffen geregistreerd en opgeslagen die we in een wijsgerig denken, dat ‘het volledig leven tot uitdrukking wil brengen’ (p. 9), goed kunnen gebruiken. Deze kennis van de werkelijkheid in taal en woorden, aan het discursieve verstand voorbij, moeten voor de filosofie niet te min zijn. Want het betreft hier niet slechts schijnkennis (‘doxa’), maar echte kennis (‘epistèmè’) Rede en redelijkheid behoeven verdieping en verbreding evenals de subjectiviteit. In het goede gedicht ‘komen hartstocht en rede in contact'(Acherberg).