laatste wijziging: 28-12-2018

700 1900 – 1950 De 20e eeuw tot 1950

Een kenmerk van de 20ste eeuw is een explosieve vermeerdering van kennis in de domeinen van de techniek  en van de natuurwetenschappen. De moderne fysica heeft het wereldbeeld van de vroegere klassieke fysica grondig gewijzigd en verruimd: relativiteitstheorie (Einstein) en kwantummechanica openen een nieuw perspectief op de wereld in het gebied van de bijzonder grote en bijzonder kleine fysische objecten. De biologie brengt met de evolutieleer nieuwe mensbeelden naar voren, terwijl ook de psychologie, vooral de psychoanalyse van Freud, nieuwe dimensies in de vraag naar de mens naar voren brengt.

De filosofie is op verschillende wijzen met deze ontwikkeling verbonden: Enerzijds vormen de methoden en de kennis van de moderne logica een basis voor de vooruitgang in de wetenschappen en de techniek. Filosofen als Frege en Russell spelen een toonaangevende rol in de ontwikkelingen van zowel de wiskunde en de logica als de filosofie in de 20ste eeuw. Anderzijds werden de natuurwetenschappen tot maatstaf en object voor de filosofie. Voor het nieuwe positivisme geldt de exactheid en toetsbaarheid van de uitspraken van de natuurwetenschappen als ideaal. De wetenschapsfilosofie, d.w.z. de filosofische rechtvaardiging van de methode, opbouw en resultaten van de vakwetenschappen, is in dit opzicht karakteristiek voor de huidige tijd. Logistiek als methode en exactheid als doel vervangen de traditionele filosofische vragen.

De oude problemen van de metafysica worden als ondoorzichtige begripsverwarring gezien:

“De mensen raken gewend aan de "onttovering van de wereld",... de aanpassing van het gevoelsleven aan de kennis is voltooid. Op deze wijze lossen wereldbeschouwelijke problemen vanzelf op, niet omdat er een antwoord wordt gevonden, maar omdat ze geen object meer hebben.” (E. Topitsch)

Nauw hiermee verbonden is de “linguistic turn” in de filosofie van de 20e eeuw: de taal wordt het object bij uitstek van wijsgerig onderzoek. In eerste instantie vond deze `taalkundige wending’ plaats door de invoering van de analyse, zoals die door Moore en Russell is ontwikkeld. Problemen werden aangepakt door ze in correcte en zinvolle taalvormen om te zetten. Zo werden dubbelzinnigheden in onze uitspraken opgespoord en overwonnen. Het daaruit ontwikkelde doel, ideale, d.w.z. volkomen duidelijke talen te. creëren, is een hoofdthema van de filosofie, in het bijzonder van de Wiener Kreis (“Weense Kring”). Later kwam de filosofie van de gewone taal tot ontwikkeling (“ordinary language philosophy”): haar object is de gewone omgangstaal. Van beide richtingen in de taalfilosofie is Wittgenstein een van de belangrijkste vertegenwoordigers.

De mens en zijn leefwereld staan in andere stromingen centraal: De concrete verwezenlijking van het leven staat in het middelpunt van de existentiefilosofie. Uitgaande van Kierkegaard wordt zij in de 20ste eeuw vertegenwoordigd door Jaspers, Sartre en Camus.

Sartre en een reeks andere denkers in de antropologie (bijvoorbeeld Scheler) passen de fenomenologie toe, de door Husserl gefundeerde methode. Die methode wil door een reductie van de innerlijke bewustzijnsinhouden nieuwe zekerheid over het wezen van de dingen en de mens vinden. Ze kent verschillende toepassingen: Bij Merleau-Ponty bijvoorbeeld in een opnieuw doordenken van de verhouding tussen natuur en bewustzijn. Bij N. Hartmann verleent de fenomenologie een bijdrage aan de fundering van een nieuwe ontologie door een categoriale beschrijving.

Ook Heidegger profiteert ervan bij zijn groots opgezette poging het Zijn opnieuw te doordenken. Zijn fundamentele ontologie is bedoeld om een nieuw begin te maken, dat niet in de Zijns-vergetelheid van de traditie vervalt.

De maatschappij en de cultuur worden in de filosofische reflectie vaak scherp bekritiseerd: aan de ene kant door de levensfilosofie, vooral in de eerste helft van de eeuw; Bergson, Simmmel en Klages proberen de mens op zijn elementaire levensactiviteiten te wijzen, en zien in de huidige cultuur een gevaar, dat het humane eerder bedreigt dan bevordert.

Aan de andere kant is het marxisme drager van maatschappelijke kritiek en van de verandering geworden; Lenin en Mao vestigen op basis van het marxisme nieuwe economische en regeringssystemen, die de politieke landkaart van de wereld veranderd hebben.  Ook de “Kritische theorie” gebruikt het marxistische denken in haar analyses van de maatschappij. Om deze reden wordt ook de geschiedenis een belangrijk thema van de filosofie.

De taak van de hermeneutiek (in Duitsland vooral door Gadamer vertegenwoordigd) bestaat met name uit de bemiddeling en interpretatie van de geestelijke voortbrengselen uit het verleden. Daarnaast is er een reeks pogingen gedaan de wereld als geheel opnieuw te interpreteren. Zulke kosmologieën staan bij Whitehead in een wiskundig-natuurwetenschappelijk, of, bij Bergson, onder een levensfilosofisch teken.