laatste wijziging: 01-11-2017

725d Geschiedenis: Andere landen

Hoewel de fenomenologie vooral toonaangevend was in Duitsland en Frankrijk, verspreidde het zich ook naar andere landen. Zo was de Tsjech Jan Patočka (1907-1977) een belangrijke vertegenwoordiger van de fenomenologie in Centraal-Europa. In Rusland werd de fenomenologie dan weer binnengebracht door onder anderen Gustav Shpet (1879—1937).[27] In de Verenigde Staten was het Marvin Farber (1901-1980) die Husserls fenomenologie bekendmaakte. Een meer hedendaagse Amerikaans vertegenwoordiger is Hubert Dreyfus (°1929).

Sommigen wijzen er echter op dat er al een onafhankelijk fenomenologisch denken in Amerika te vinden was, namelijk in het werk van de pragmatist C.S. Peirce (1839–1914). De term ‘fenomenologie’ verscheen bij Peirce zelf voor het eerst in 1902 in een tekst die pas postuum gepubliceerd werd. Toch kan men al een fenomenologische theorie, zonder de naam weliswaar, terugvinden in zijn artikel On a New List of Categories (1867).[28] Daarnaast schakelde Peirce in zijn late werk ook over op de term “faneroscopie”, de studie van de faneron (het manifeste, het publieke).

Peirce fenomenologie is gebaseerd op een categorieënleer, bestaande uit drie categorieën, namelijk Firstness, Secondness en Thirdness. Kort gezegd slaan deze drie categorieën op ‘kwaliteit’, ‘contrast’ en ‘wetmatigheid’. Elke waarneming heeft bepaalde kwaliteiten, zoals de kleur of de smaak (qualia), dat voorafgaat aan taal en denken en nog op zichzelf onbepaald is. Daarnaast kan zij ook enkel betekenisvol zijn doordat ze gecontrasteerd of gerelateerd wordt met andere zaken: rood is rood omdat het niet groen is. Ten slotte is het nodig, om tot een contrast te komen, dat de verschillende zaken vergeleken en de wetmatigheden en verbanden onderkend worden: bloed is bijvoorbeeld steeds rood, terwijl het gras vaak groen is. In elke ervaring spelen de drie categorieën een rol, hoewel in specifieke gevallen de een dominanter kan zijn dan de ander. Deze categorieën worden volgens Peirce opgedrongen door de waarneming zelf en zijn een product van de menselijke evolutie.

Daarnaast was Peirce ook de grondlegger van de semiotiek en anticipeerde in zijn werk al op het werk van Jacques Derrida en diens kritiek op de mogelijkheid van een transcendentaal betekende.[29] Het oeuvre van Peirce is echter grotendeels onbekend gebleven in de 20e eeuw en de gelijkenissen tussen Peirces fenomenologie en de Europese variant worden pas vanaf het einde van de 20e eeuw onderzocht.

Invloed

De fenomenologie heeft invloed uitgeoefend op een hele reeks andere filosofische stromingen. Het duidelijkste voorbeeld is het existentialisme van Franse denkers zoals Albert Camus (1913-1960) en Gabriel Marcel. De scheidingslijn tussen fenomenologie en existentialisme is soms moeilijk te trekken. Vaak spreekt men ook van “existentiële fenomenologie” bij Sartre en Merleau-Ponty om aan te tonen dat beide stromingen samengaan. Een ander Frans filosoof, die sterk beïnvloed is geweest door de fenomenologie, was Raymond Aron (1905-1983).[30]

De fenomenologie heeft op bepaalde punten ook haar invloed gehad op de analytische filosofie. G.E. Moore (1873-1958) zijn ethiek is bijvoorbeeld sterk verbonden met het werk van Franz Brentano.[31] Daarnaast is er ook de Britse filosoof en vertegenwoordiger van de ordinary language philosophy Gilbert Ryle (1900–1976), die zijn werk op sommige plaatsen als ‘fenomenologie’ typeerde. Hij schreef daarnaast in 1929 een positieve recensie van Heideggers Sein und Zeit in het tijdschrift Mind.[32] Ryles boek The Concept of Mind (1949), vaak beschouwd als een uiteenzetting van een filosofisch behaviorisme, bevat vele fenomenologische elementen. Een andere wijze waarop de fenomenologie de analytische filosofie binnensijpelde was via de eerder vernoemde Marvin Farber, die de fenomenologie naar Amerika bracht, en onder andere Wilfrid Sellars (1912–1989) beïnvloedde, in wiens werk fenomenologische concepten terug te vinden zijn.

De analytische filosofie stond echter in de 20e eeuw grotendeels vijandig tegenover de fenomenologie, die onder de noemer van continentale filosofie werd geplaatst. Vooral het werk van denkers zoals Heidegger en Levinas werd als “duister” en “obscuur” getypeerd. In de hedendaagse analytische filosofie is dan weer terug interesse in de inzichten van de fenomenologie, met name met betrekking tot haar relevantie voor de filosofie van de geest. De nadruk wordt vooral gelegd op Husserl en de verbanden die hij legde tussen zijn fenomenologie, logica en semantiek.[2] Vanaf het einde van de 20e eeuw wordt ook teruggegrepen op het werk van Merleau-Ponty dat relevant lijkt te zijn voor de neurofilosofie en de moderne neurowetenschappen. Met name zijn visie op de sterke verwevenheid tussen lichaam, waarneming en wereld oefent invloed uit.[24][33]

In Duitsland is het werk van Karl Jaspers (1883–1969), dat getypeerd kan worden als ‘existentiefilosofie’, op sommige punten nauw verwant met de fenomenologie, hoewel men Jaspers niet als fenomenoloog kan zien. Hetzelfde geldt voor de ‘nieuwe metafysica‘ van Nicolai Hartmann.[34] Deze nieuwe metafysica had daarnaast ook haar vertegenwoordigers in het Verenigd Koninkrijk zoals Samuel Alexander (1859–1938) en de procesfilosofie van A.N. Whitehead (1861-1947). In de jaren 60 begon de Duitse filosoof Hermann Schmitz (°1928) de stroming van de ‘nieuwe fenomenologie‘ (neue Phänomenologie) en probeerde zo het de oorspronkelijke fenomenologie te rehabiliteren. Ook in het marxisme, concreter het autonoom marxisme van Paolo Virno (°1952), is de invloed van de fenomenologie voelbaar. In zijn boek Grammatica della moltitudine (2003) zette hij bijvoorbeeld een fenomenologie van de “nieuwe subjectiviteit” binnen het postfordisme uiteen en beroept hij zich op inzichten van Heidegger en Merleau-Ponty.

Verder heeft de Amerikaanse filosoof Ken Wilber de fenomenologie ook opgenomen in zijn ‘integrale theorie‘ (Integral Theory), waarin hij tracht te komen tot een allesomvattende theorie van de werkelijkheid en het menselijk bewustzijn.