laatste wijziging: 26-07-2021
532 1637 Descartes: “Ik denk, dus ik ben”
- Descartes zoekt in overeenstemming met zijn methode na een beginpunt waar absoluut niet meer aan getwijfeld kan worden.
- Descartes begint bij Aristoteles: Aristoteles ging uit van wereld onafhankelijk van kennis en waarneming, een wereld bevolkt met substanties. Descartes twijfelt echter aan de betrouwbaarheid van onze ervaringskennis en hij wilde de wetenschappen voorzien van een fundament, iets dat je zeker weet.
- In zijn zoektocht naar zo’n “onbetwijfelbaar zijn” kwam hij met het zogeheten twijfel experiment. Dit is een experiment, waarin hij de mogelijkheid tot ware kennis in twijfel bleef trekken. Net als de wiskunde zou de filosofie moeten uitgaan van bepaalde vaste beginselen, om op grond hiervan door deductie tot nieuwe kennis te komen. Door eerst alle uitspraken en vormen van kennis te elimineren waaraan op enige manier getwijfeld kan worden, hoopte Descartes dus enige onbetwijfelbare waarheden te vinden.
- Hij verwerpt in zijn Eerste Meditatie de waarneming via de zintuigen. Kennis is volgens Descartes vooral gebaseerd op zintuiglijke waarneming, maar de zintuigen zijn te onbetrouwbaar om waarnemingen te doen die leiden tot absolute waarheden.
- Dan stelt hij in zijn Tweede Meditatie: “Als ik mij ervan overtuigd heb dat er absoluut niets bestaat in de wereld, besta ik dan ook niet?” Het antwoord daarop is dat hij moet bestaan, want als hij zich ergens van overtuigt, bestaat hij.
-
- “Ik denk, dus ik ben”, bekender geworden in de Latijnse variant Cogito ergo sum. Dit was dus de eerste waarheid die de test van de methodische twijfel doorstond.
- Er moet dus iets zijn wat twijfelt, iets wat denkt.Hij stelt dit als het eerste metafysische beginsel. Dus is niet langer de substantie , zoals bij Aristoteles, maar het denkende zelf het eerste beginsel.
- Vanuit dit eerste beginsel stelt hij dan verder dat er een idee nodig is om zeker van iets te zijn. De eerste kennis bestaat immers uit een helder begrip dat het ik bevestigd. Dat, wat ik op heldere wijze inzie, is waar.
- Hij gaat dan verder met dat er iets moet zijn waar die ideeën uit voortkomen, en waarmee ze geheel en al overstemmen. Alle ideeën die ik heb van de werkelijkheid kunnen immers een vergissing zijn. Dit wordt het bedriegerargument genoemd: Dit is een argument uit een gedachte-experiment waarin Descartes de mogelijkheid oppert dat alle voorstellingen die we hebben van de werkelijkheid onjuist kunnen zijn, omdat het mogelijk is dat God ons misleidt. In dat geval zou ook alle kennis die voortkomt uit het waarheidscriterium onjuist zijn. Descartes verwerpt dit argument echter, omdat volgens hem bedrog onverzoenbaar is met een perfecte god.
- Descartes volgt dan ook het ontologisch Godsbewijs: het godsbewijs zoals Anselmus dat gaf in zijn Proslogium: God is het meest perfecte wat wij kunnen bedenken. Iets wat is, is beter dan iets wat niet is. Daarom bestaat God.
- Op basis van ‘helder en duidelijk’ onderscheid hij vervolgens 2 substanties:
- Denkende Dingen – “res cogitans” (‘iets wat denkt’). In het “ik” vallen de geest, ziel, verstand en rede tezamen. Het “res cogitans” is niet anders dan een ding dat twijfelt, inziet, beaamt, ontkent, wil, niet wil, en dat ook beeldend voorstelt en gewaar wordt.
- Uitgebreide Dingen – “res extensa” (‘het overige’). Dit valt enkel te bepalen door kwantitatieve termen van lengte, breedte, hoogte enz. De rest (geur en kleur) van de dingen zijn secundair: ze zijn afhankelijk van onze subjectieve waarnemingen, en behoren niet tot het ding zelf.
- Ook verwerpt hij dan Aristoteles’s idee van het wezen als vorm van de substantie, het wezen van een substantie is immers niet te innerlijke vorm, die we kunnen bepalen d.m.v. substantiële kenmerken. De enige substantiële kenmerken zijn immers uitgebreidheid en denken.
- Niet zintuiglijk ervaringen maar de analyse van de Ideeën in de geest zijn doorslaggevend voor zijn conclusies, maar de ratio (de rede) : Descartes is dus een rationalist
- Wiskunde als voorbeeld voor zijn filosofie : wiskunde gaat uit van axioma’s (onbetwistbare uitgangspunten). Nieuwe waarheden volgen die axioma’s en hebben dezelfde zekerheid.
- Voor het nieuwe model van de natuur erkent Descartes alleen materie (Aristoteles’s vier oorzakenleer). Beweging = materie in beweging. God is de substantie die de wereld in beweging heeft gebracht. Hij is dus de causa efficiens.