laatste wijziging: 01-11-2017

261a 106 v C – 043 v C Cicero

Marcus Tullius Cicero was een Romeins redenaar, politicus, advocaat en filosoof. Zijn leven viel samen met de overgang van de Romeinse Republiek naar het keizerrijk en hij was zelf betrokken bij de meeste politieke gebeurtenissen uit die tijd. Cicero’s geschriften geven een belangrijk historisch, maar gekleurd inzicht in deze periode, en zijn in dialoog vorm voornamelijk een mengeling van de drie belangrijkste Griekse filosofische scholen: Scepticisme, Stoïcisme en Epicurisme.

Tot de belangrijkste van de vele werken van Cicero behoren de Academia over de onmogelijkheid van zekere kennis, De Finibus en De ciis, waarin hij de doelstellingen van het menselijke handelen en de regels voor juist gedrag bespreekt, de Gesprekken in Tusculum over de problemen van geluk, pijn, de menselijke emoties en de dood, en Over het wezen van de een en Over de waarzeggerij, die beide over theologische zaken gaan.

De filosofie van Cicero, die hij voornamelijk via zijn laatste twee jaar op schrift stelde, bestaat uit een mengeling van scepticisme in de kennistheorie en stoïcisme in de ethiek. Hij stond kritisch tegenover het epicurisme. Hoewel er wel enige originaliteit in zijn denken zit, bestaan de dialogen van Cicero toch vooral uit een mengeling van ideeën uit de drie belangrijkste Griekse filosofische scholen. Dat was noch per ongeluk, noch verhuld.

Cicero was van mening dat de modernere Latijnse taal de problemen van de Griekse filosofie kon oplossen en verhelderen en bovendien aantrekkelijker maken voor een modern publiek. In die doelstelling wordt Cicero algemeen als succesvol gezien. Het filosofische vocabulaire dat hij bedacht, heeft ervoor gezorgd dat het Latijn het Grieks als filosofische taal overvleugelde: ondanks het ontstaan van de moderne talen bleef het Latijn tot in de Renaissance de belangrijkste taal voor filosofen. Zelfs het enorm invloedrijke Meditaties van Descartes, gepubliceerd in 1641, was eerst in het Latijn geschreven en daarna in het Frans vertaald.

De bekendste conclusie, “Cogito ergo sum” (meestal vertaald als ‘Ik denk, dus ik besta’) wordt binnen de filosofie nog steeds in het Latijn aangeduid als “de Cogito”.
Hoewel filosofen niet langer in het Latijn schrijven, worden veel van de filosofische termen die Cicero muntte nog steeds gebruikt.
Latijnse uitdrukkingen als a priori (“voor de ervaring”), a posteriori (“afgeleid van de ervaring”), a fortiori (“met meer reden”), reductio ad absurdum (reductie tot in het absurde), ceteris paribus (een voorbehoud met de betekenis “onder overigens gelijke omstandigheden”) worden niet alleen veel door filosofen gebruikt, maar bepalen in sommige gevallen ook de agenda van het filosofische onderzoek.
Zo is het grote debat tussen de empirici en de rationalisten (zie respectievelijk Locke en Leibniz) voornamelijk een discussie over de vraag of kennis a priori kan bestaan – zoals de rationalisten beweren – of dat alle kennis a posteriori is, dat wil zeggen afgeleid van de ervaring. In zowel de logica als de filosofische logica worden Latijnse termen nog steeds algemeen gebruikt.