laatste wijziging: 10-02-2019

765 1937 – 0000 : Frankfurter Schule

BRONNEN:


TO DO:


De belangrijkste vertegenwoordigers van de kritische theorie, vanwege de plaats van hun “instituut voor sociaal onderzoek” in Frankfurt am Main ook Frankfurter Schule genoemd, zijn Max Horkheimer, Theodor W Adorno en Herbert Marcuse en Jürgen Habermas

Vervolgd door het nationaalsocialisme dienden ze te emigreren naar de Verenigde Staten. Met elk een verschillend accent streven ze een kritische analyse van de samenleving na, die sterk op Marx steunt. Tot de algemene kenmerken van hun kritische analyse behoort een scherpe afwijzing van het kapitalistisch systeem, scepsis tegenover alternatieven en een vermijden van bet systematische. Hun werk bestaat daarom dikwijls uit essays, artikelen en aforismen.

Horkheimer karakteriseert de kritische theorie als volgt: In de traditionele theorie is de kennis tot deel-aspecten beperkt. Ze reproduceert slechts haar bestaande situatie en bevestigt zo de maatschappelijke voorwaarden waaronder deze ontstaat.

In plaats daarvan stelt Horkheimer:

“De kritische theorie van de samenleving heeft... als onderwerp de mens, als de producent van al zijn historische levensvormen.”

Het instituut in Frankfurt doet een beroep op interdisciplinariteit. Hierbij wordt een onderzoek van de totale samenleving beoogd, omdat alle feiten maatschappelijk “voorgevormd” zijn. De criteria hiervoor dienen opnieuw gezocht te worden. Daarom gaat het niet om verbeteringen binnen het systeem, maar om een fundamentele kritiek. Dat is mogelijk daar de mens zelf als subject van zijn geschiedenis beschouwd wordt. Als “existentieel oordeel” geformuleerd, luidt het:

“Het moet niet noodzakelijk zijn zoals het is; de mensen kunnen het Zijn veranderen.”

Het doel van deze verandering is een redelijke samenlevingsvorm. Deze zal de waarheid tot zijn recht laten komen ‘en (de) redelijkheid van het streven naar vrede, vrijheid en gelijk.’ Er wordt hierbij gestreefd naar emancipatie door het afschaffen van heerschappij en onderdrukking.

In Amerika (jaren 1940) onderzoeken Horkheimer en Adorno de “Dialectiek van de Verlichting”: `Met de uitbreiding van de burgerlijke waren economie wordt de donkere horizon van de mythe door de zon van de calculerende rede verlicht, onder wier ijzige stralen het zaad van de nieuwe barbarij (m.n. het fascisme) rijpt.’ De heerschappij van de rede in het algemeen wordt hier als Verlichting gekenmerkt. Haar instrument is het begrip, dat ze met de mythe deelt, die daarom reeds de Verlichting bevat. In de mythe is de verhouding van de mens tot de natuur magisch, doordat de mens de natuur nabootst (mimesis). Dankzij het begrippelijke denken brengt de mens als subject een objectivering van de natuur teweeg.

Dit maakt zijn overleven door natuurbeheersing mogelijk, maar slechts tegen de prijs van zijn vervreemding. Deze “verzakelijking” doordringt nu op haar beurt de betrekkingen tussen de mensen en de verhouding van het individu tot zichzelf. Zij is dus een tegenhanger van de abstractie der ruilwaarde van waren in de kapitalistische economie. Verlichting slaat om in mythologie doordat uiteindelijk het subject, zonder verzet te bieden, aan de totale verzakelijking is overgeleverd: “Het animisme heeft de zaken bezield, het industrialisme verzakelijkt de zielen.”

De moraal, de culturele activiteiten en de wetenschap zijn in dezelfde mate door het zuiver formalisme van de instrumentele rede bepaald. Ze dienen de “verbindingssamenhang” als drager van de totale beheersing van mens en natuur.

Met name Horkheimer beklemtoont dat daarmee het individu zelf bedreigd is. Het individuele subject lost op in de bestuurlijke anonimiteit. De latere kritische theorie neemt in toenemende mate afstand van een bepaalde hoop. Horkheimer ’s latere filosofie wordt gekenmerkt als “heimwee naar het geheel andere”.

Adorno poogt in de Negatieve dialectiek’ de weg van het niet-identieke te behouden, d.w.z. het individu te redden. Negatie en tegenspraak worden niet door een synthese of een systeem opgeheven: `Dialectisch is kennis van het niet-identieke… Ze wil zeggen wat iets (niet) waarvan het een voorbeeld is of een representant, wat het dus niet zelf is.’ ADORNO ziet met name in de kunst de mogelijkheid deze “gelijkheid aan zichzelf, bevrijd van elke identiteitsdwang” te verwerkelijken. De esthetica neemt een grote plaats in zijn werk in.

Marcuse plaatst in zijn hoofdwerk ‘De eendimensionale mens’ de discrepantie op de voorgrond tussen het rationele in het functioneren van de industriële maatschappij en haar irrationaliteit, die eruit bestaat dat zij niet meer de vrije ontplooiing van de mens dient. Het denken vereeuwigt eendimensionaal het bestaande en versluiert de irrationaliteit ervan. In het bijzonder grijpt Marcuse op Freud terug. De psychosociale situatie beschouwt hij als repressief. Het lustprincipe van de oorspronkelijke driften, in de eerste plaats Eros, wordt door het realiteitsprincipe vervangen. Dit principe is tot een prestatieprincipe vervallen. De verandering heeft tot doel een samenleving te creëren, waarin de ludieke en vrije mogelijkheden de natuurlijke ontwikkeling van de mensen garanderen.