659 1813 – 1855 Kierkegaard
- https://nl.wikipedia.org/wiki/S%C3%Soren_Kierkegaard
Soren Kierkegaard is één van de grote eigenzinnige denkers van de 19e eeuw. Zijn (deels onder pseudoniem verschenen) werken bevatten heldere filosofische en psychologische analyses en psychologische uiteenzettingen, die op zeer persoonlijke wijze literair zijn vormgegeven.
Zijn (christelijk-)religieus uitgangspunt, dat op zijn eigen geloofsstrijd terug te voeren is, blijft altijd overheersend. Zijn analyse van de existentie van de mens is van fundamenteel belang gebleken voor de 20ste-eeuwse existentie filosofie.
Kierkegaard’s hoofdvraag is:
Hoe kom ik als existerend subject in een verhouding tot God?
Om dit te kunnen beantwoorden moeten eerst concrete bestaansvoorwaarden van het individu begrepen worden, d.w.z. “mijzelf in existentie begrijpen”. Maar precies deze vraag is door de filosofie van het Duits idealisme (vooral Hegel) volgens Kierkegaard uit het denken verbannen en dat heeft het type van de “abstracte – denker” gecreëerd, dat Kierkegaard scherp bekritiseert:
Omdat het abstracte denken onder het gezichtspunt van de eeuwigheid staat, ziet het af van het concrete, van het tijdelijke, van het worden van de existentie en van de nood van de existerende…’
Maar omdat de abstracte denker ook altijd een concreet bestaan heeft, wordt hij een “komisch figuur ”, als hij deze grondslag van zijn bestaan niet wil inzien : hijzelf en zijn denken worden tot een fantoom. Het is daarentegen van belang subjectief te worden, dat wil zeggen dat het kennen zich verhoudt tot de kennende , die wezenlijk een existerende is’, want ‘de enige werkelijkheid waarvan de existerende niet alleen maar op de hoogte is, is zijn eigen werkelijkheid dat hij er is; en deze werkelijkheid is zijn absoluut belang’.
Zodra de menselijke existentie in het centrum van de filosofie geraakt, wordt de vraag gesteld, wat is de mens? “De mens is een synthese van oneindigheid en eindigheid, van het tijdelijke en het eeuwige, van vrijheid en noodzakelijkheid, kortom, een synthese. Een synthese is een relatie tussen twee.” Daarmee is er echter nog geen zelf, want “het zelf is een verhouding, die zich tot zichzelf verhoudt, of het is die eigenschap die de verhouding heeft zich tot zichzelf te verhouden”.
De mens verwerft zijn zelf pas als hij zich bewust tot de synthese van zijn Zijn verhoudt.
Het zichzelf zijn is de mens dus niet eenvoudigweg gegeven, maar een taak, waarvan de verwerkelijking aan zijn vrijheid is opgedragen.
Het bevat ook de mogelijkheid dat de mens zich in een wanverhouding bevindt tot zijn synthese, en zelf onbewust of bewust verzuimt. Kierkegaard noemt dit vertwijfeling en hij beschrijft in “de ziekte tot de dood” de verschillende vormen van de weigering zichzelf te zijn.
Omdat de mens zichzelf echter niet als synthese heeft geschapen, maar door God is, is deze wanverhouding t.o.v. God; en dit is dan de definitie van de zonde: voor God niet zichzelf willen zijn.
Aan de hand van de verschillende stadia van de existentie (“OF-OF”) beschrijft Kierkegaard de weg van het individu naar het geloof, waarin de mens zich “op doorzichtige wijze in de macht fundeert die hem heeft geplaatst”.
- In het esthetische stadium leeft de mens in de onmiddellijkheid, d.w.z. hij heeft zich nog niet als zelf gekozen. Hij leeft in en van het uiterlijke en zintuiglijke, volgens het devies: “Men moet van het leven genieten.” Don Juan is daar een voorbeeld van. Omdat de mens echter in de verwerkelijking van deze levensvorm van het uiterlijke afhankelijk is, d.w.z. van dat wat niet in zijn macht ligt, openbaart de niet-erkende grondstemming van het esthetische bestaan zich als vertwijfeling, omdat de voorwaarden voor een dergelijk bestaan de mens steeds ontnomen kunnen worden.
- De sprong in het ethische stadium vindt plaats als de enkeling in de vertwijfeling zichzelf kiest: “…want alleen mijzelf kan ik absoluut kiezen, en deze absolute keus voor mijzelf is mijn vrijheid, en alleen doordat ik mijzelf absoluut gekozen heb, heb ik een absoluut onderscheid gemaakt, namelijk tussen goed en kwaad.” De ethische existentie heeft zich als zelf-zijn gekozen en daarmee de onafhankelijkheid op het uiterlijke veroverd. Het individu beslist soeverein en zijn leven is van ernst en continuïteit doordrongen. Maar desondanks slaagt dit stadium er niet in zich te vervolmaken. Want in de mogelijkheid van de schuld erkent de ethicus dat hij niet in het bezit van de voorwaarden is om ethisch ideaal te leven, omdat hij door de zonde wordt belaagd.
- Dit leidt naar het religieuze stadium. De mens, die zich als zondaar erkent, begrijpt dat hij, christelijk begrepen, zichzelf niet van de zonde kan bevrijden, omdat slechts god de voorwaarden van de waarheid kan geven: De inhoud van het geloof is de paradox waardoor het eeuwige in de tijd is gekomen, d.w.z. dat god mens is geworden. Omdat god echter tot de mens moest komen om hem de waarheid te geven, is de mens niet in staat van zichzelf uit tot de waarheid te geraken, maar moet hij van god de voorwaarden daartoe ontvangen. In het geloof steunt de mens zonder voorbehoud op god.
In zijn werk geeft Kierkegaard weer ontologische prominentie aan het cartesiaanse individu, in plaats van aan de soort of het geheel, zoals Spinoza, Hegel en Marx deden, die het individu als min of meer irrelevant beschouwden.
- Kierkegaard zegt daarover: “Elk tijdperk heeft zijn verdorvenheid“. Bij ons is het misschien niet genot of mateloosheid of sensualiteit, maar een verdorven pantheïstische minachting voor het individu
- In alle andere opzichten is Kierkegaard bepaald geen volgeling van Descartes.
- Zijn werk kan het beste samengevat worden in zijn eigen beroemde epigrammen:
- “De conclusies van de passie zijn de enige betrouwbare” en
- “Wat ons tijdperk mist is niet bespiegeling, maar passie”.
- Volgens Kierkegaard hadden de denkers zich al vanaf het begin van de filosofie met de verkeerde vragen beziggehouden.
- Sinds de Grieken had men aan architectonische metafysische systemen gewerkt, waarbij de rede of ervaring werd bewierookt om de wereld te begrijpen. Maar bij deze systemen was nooit rekening gehouden met de fundamentele menselijke conditie.
- We worden voortdurend geconfronteerd met de noodzaak beslissingen te nemen. Keuze is ons uitgangspunt, onze voortdurende metgezel en zwaarste last.
- In zijn Dagboeken klaagt Kierkegaard:
- “Wat ik echt mis is een helder beeld in mijn geest over wat ik moet doen, niet over wat ik moet weten … het gaat erom een waarheid te vinden die waar is voor mij, het idee vinden waarvoor ik kan leven en sterven.”
- Dat is een thema dat bij alle existentialisten terugkeert en dat het etiket van Kierkegaard als ‘de eerste existentialist’ rechtvaardigt, al zou hij zichzelf er niet in herkend hebben.
- Zijn antwoord is het geloof, dat voor Kierkegaard een zaak van passie, niet van rede is.
- De rede kan het geloof alleen maar ondermijnen, nooit rechtvaardigen
- Het is natuurlijk mogelijk om als Anselmus en Thomas van Aquino rationalistische bewijzen voor het bestaan van God te bedenken, maar die hebben niets te maken met een geloof in God.
- Men moet kiezen om gepassioneerd, persoonlijk en op een intellectuele manier in God te geloven.
- Voor authentiek geloven is een kracht van binnenuit nodig, een `sprong van vertrouwen’ zonder de begeleiding van de rede, die ons geruststelt dat wat we doen `goed’ of ‘fout’ is.
- Als de aanname van het bestaan van god een zaak van het gezonde verstand of een rationele overweging is, is er welbeschouwd geen noodzaak meer te geloven, zo zegt Kierkegaard.
- In zijn latere werken valt hij regelmatig de instituties van de christelijke kerk aan, die volgens hem de antithese van christelijkheid zijn. Het volgen van de christelijke rituelen – naar de kerk gaan, de voorgeschreven ethische regels volgen, het schrift reciteren enzovoort – heeft niets te maken met religieus leven als er geen persoonlijke en directe confrontatie met het goddelijke bij hoort.
- Tegen het einde van zijn leven verminderde zijn reputatie aanzienlijk door zowel zijn conflict met de kerk als een langdurige vete met de pers. Niettemin geniet hij tegenwoordig niet alleen de reputatie de voorloper van de existentialisten te zijn, maar geldt hij ook als een meesterlijk essayist met een zeer overtuigende stijl.