laatste wijziging: 20-06-2018

567 1789 Franse Revolutie

BRON:

De Franse Revolutie (1789–1799) was een invloedrijke politieke omwenteling aan het eind van de 18de eeuw waarbij de absolute monarchie die Frankrijk drie eeuwen had geregeerd werd afgeschaft en de Eerste Franse Republiek werd opgericht.

De macht en de privileges van adel en geestelijkheid werden massaal teruggedrongen onder druk van radicale politieke groeperingen, de mensenmassa in de steden en boeren op het platteland. De oude ideeën van absolutisme, aristocratie en de macht van de kerk werden vervangen door de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap.

De Franse Revolutie heeft verstrekkende en blijvende veranderingen teweeggebracht in Frankrijk, die zich verspreidden over heel Europa. De constitutionele en ideologische hervormingen gingen gepaard met burgeroorlog en terreur.

Om de politieke problemen te boven te komen en de onbestuurbaarheid van revolutionair Frankrijk te verdoezelen, stuurde de girondijnse politieke factie aan op oorlog, met als hoofdargument de Verklaring van Pillnitz (augustus 1791) waarin Oostenrijk en Pruisen de Europese monarchieën opriepen om het Franse koningshuis te redden; zij vreesden dat de revolutionaire ideeën zouden overslaan naar hun landen. Hierop volgden de Coalitieoorlogen (1792–1815), tijdens welke uiteindelijk generaal Napoleon Bonaparte de macht greep (1799) en de Franse Revolutie beëindigde. Napoleon bleef een deel van het Revolutionaire gedachtegoed verspreiden in zijn veroveringstocht door Europa, terwijl hij andere veranderingen ongedaan maakte, zoals een gedeeltelijk herstel van de rooms-katholieke Kerk in Frankrijk met het Concordaat van 15 juli 1801, en zichzelf tot keizer kroonde in 1804. Na Napoleons definitieve nederlaag in de Slag bij Waterloo (1815) werd de Bourbon-monarchie door de Europese mogendheden hersteld.

Oorzaken van de Franse Revolutie

Het Ancien Régime had zichzelf gedurende de 18e eeuw steeds verder uitgehold en implodeerde uiteindelijk tijdens verwoede hervormingspogingen, die telkens op hevige tegenstand van de geprivilegieerden stuitten.

De voornaamste grieven van de verschillende standen waren:

  1. Op sociaal gebied hadden de klassentegenstellingen zich zonder ophouden verscherpt. De burgerij verwierp de vele privileges van de adel en de hogere geestelijkheid; de boeren verzetten zich tegen de feodale rechten, tegen de tienden en andere heffingen ten voordele van de grootgrondbezitters. De eisen van de burgerij kwamen tot uiting in de Cahiers de doléances die de steden in 1789 meegaven aan hun vertegenwoordigers in de Staten-Generaal.
  2. Ondanks de economische groei van de 18e eeuw bleven bevoorradingscrises en de voortdurende stijging van de voedselprijzen het dagelijks leven van de gewone mensen domineren. Noch de plattelanders (die 85% van de bevolking uitmaakten) noch de stedelijke ambachtslui en arbeiders zagen hun situatie verbeteren.
  3. Ondertussen had een nieuwe filosofische stroming sinds het midden van de 18e eeuw Frankrijk veroverd. De Verlichting stelde de rede tegenover de traditie. Uit de “ideeënstroom” die met deze beweging gepaard ging, werd een gepopulariseerde ‘revolutionaire’ ideologie geboren. De overtuiging dat iets moest veranderen, drong tot steeds bredere kringen door. Eerder al leidde deze tot de geslaagde Amerikaanse Revolutie (1765–83), die een van het Britse Rijk onafhankelijke burgerrepubliek tot gevolg had, en tot de mislukte Patriottenbeweging in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1780–87), die werd gevolgd door een reactionaire Oranjerestauratie.
  4. De koning handelde – volgens de adel – niet legitiem: door zijn pogingen om de adellijke voorrechten te verminderen, de rechtspraak en het bestuur te vereenvoudigen, wegen aan te leggen en de belastingen gelijkmatig te spreiden, had Lodewijk XV zich de vijandschap van de adel en de adellijke Parlementen op de hals gehaald. In 1750 brak een strijd los (die vele jaren zou duren) tussen de koning en de adellijke Parlementen – de feitelijke aanloop tot de Revolutie, vrijwel 40 jaar vóór de officiële datum. Chateaubriand noteerde Les patriciens commen­cèrent la Révolution, les plébéiens l’achevèrent – de edelen begonnen de Revolutie, het gepeupel maakte ze af. Het conflict, met wisselende successen aan beide kanten, resulteerde na 48 jaar, onder Lodewijk XVI in een totale blokkering van het staatsapparaat, de onmogelijkheid om adequaat belastingen te heffen en een bankroet. De historicus Michel Antoine legt de kiem van dit geleidelijk aanzwellend conflict, dat hij kwalificeert als een juridische staatsgreep, bij de beslissing van de Regent in 1715 om de door Lodewijk XIV gemuilkorfde Parlementen het remonstrantierecht terug te geven.
  5. De ultieme aanleiding was het bankroet van de Staat in 1787. De staatsschuld van Frankrijk was minder omvangrijk dan die van bijvoorbeeld Engeland, maar de koning had niet het gezag adequate belastingen te heffen of nieuwe schulden aan te gaan zonder toestemming van het Parlement. De opeenvolgende koninklijke ministers bedachten steeds krampachtiger oplossingen, maar konden de Parlementen niet omzeilen. Bekwame staatslieden als Necker en Calonne waren machteloos. Een fiscale hervorming die de tot dan vrijgestelde standen – adel en geestelijkheid – zou doen bijdragen in de kosten van de Staat werd vaker voorgesteld, maar was onrealiseerbaar omdat wetshervormingen moesten passeren via de adellijke Parlementen, die de Staat verlamden. Verslagen door de adel riep de Koning in 1789 de Staten-Generaal bijeen, waarvan het volk en de Directeur-Generaal van de Schatkist Jacques Necker, inmiddels Minister van Staat, een oplossing verwachtten. Een zware misrekening, want de Derde Stand van de Staten-Generaal riep zich meteen uit tot Assemblée Nationale en nam het heft in handen door het handig opzwepen van het grauw. De adel had de Revolutie gestart, maar was nu de controle kwijt aan de Derde Stand.

Moderne auteurs, zoals Simon Schama, William Doyle en Michel Antoine plaatsen vraagtekens bij de uitleg van klassenstrijd, armoede, ellende, tirannie en koninklijke incompetentie. De balans van de regering van Lodewijk XV was volgens Michel Antoine vrij positief; Lodewijk XVI erfde een relatief overzichtelijke situatie. De staatsschuld was niet écht een probleem – soortgelijke problemen waren al eerder opgelost door de Regent of door minister Terray. Waarom is de revolutie dan niet uitgebroken in andere landen met soortgelijke sociale problemen – Pruisen, Engeland, de tientallen Duitse vorstendommetjes of Spanje met zijn extreme armoede? Schama legt een belangrijke oorzaak van deze collectieve zelfvernietiging bij individuen, politici, redenaars, die het grauw opzweepten en ook bij het gekuip van de hoge adel (het ambitieuze Huis van Orleans nam actief deel aan de agitatie (Philippe-Égalité); een andere stoker was de prins van Conti). Michel Antoine legt uit hoe het opruien door de parlementaire kringen, gevolgd door de hoge adel, tot een algemeen misprijzen voor de koning leidde en dat de oorzaak van de Revolutie reeds vroeg in de 18e eeuw ligt.

Directe aanleidingen tot de Revolutie:

De begroting was niet in evenwicht

De staat had 502 miljoen livres aan inkomsten en 630 miljoen livres aan uitgaven. Dit leidde tot grote schulden. Door de rentepercentages werden deze schulden bovendien steeds groter. De nood aan geld leverde de koning uit aan de willekeur van de Parlementen, die de belastingen moesten goedkeuren, maar die tegenstander waren van moderniseringen en hervormingen. Zolang de koning geld nodig had, bleef alles bij het oude. Buitenlandse dreiging – de voortdurende geldverslindende oorlogen met Engeland – maakten de politieke blokkade vrijwel permanent.

Hongersnoden

Frankrijk leed structureel onder hongersnoden. Tot dan toe hadden de Franse koningen zo goed en zo kwaad als het kon geprobeerd de prijzen te stabiliseren en de distributie te reguleren – er was een graanpolitie: speculatie werd effectief verhinderd. Onder invloed van Verlichtingsdenkers die de vrije-marktwerking aanprezen schafte minister Turgot de regulering af. Rijke speculanten konden nu de markt beïnvloeden en schaarste veroorzaken, zonder dat er misoogsten waren. Een concreet voorbeeld is de hongersnood in 1788, waarbij de graanprijzen enorm stegen. Over de ruggen van de hongerende bevolking werden fortuinen verdiend, onder meer ook door de bankier Necker, minister van financiën na Turgot. Volgens sommige historici zijn de hongersnoden ook deels toe te schrijven aan de uitbarsting van de IJslandse Laki-vulkaan van 1783.[3] Pas in 1789 daalden de graanprijzen weer en steeg de levensstandaard. Dit was ook het jaar van de opstand.

Absolutisme

Zowel de adel als de filosofen waren het niet eens met het absolutisme (om tegengestelde redenen), dat gebaseerd was op het “Droit Divin” (goddelijk recht). De koning werd gezalfd door God, en was uitsluitend aan God verantwoording schuldig. Ze vonden dat het volk ook mocht meedenken over de beslissingen. Men vond bijvoorbeeld dat de koning alleen een uitvoerende macht mocht hebben en dat Parlementen als volksvertegenwoordiging de wetgevende en rechtsprekende macht moesten hebben. Dat het volk vertegenwoordigd wordt door een gekozen vertegenwoordiging was in die tijd evenwel geen eis: ook voor de Verlichte filosofen was het gewone volk zelf onmondig. Verschillende lichamen hielden zichzelf voor de volksvertegenwoordiging (onder meer de niet-gekozen Parlementen). Vaak wordt Charles de Montesquieu als belangrijkste filosoof in dit verband geciteerd. Zijn verwijzing naar Parlementen als garant van de vrijheid wordt modern en vaak fout geïnterpreteerd. De Parlementen waren in zijn tijd adellijke rechtbanken en hooggerechtshoven die een recht van remonstrantie tegen de koning bezaten. De rol van de filosofen werd door latere historici uitvergroot, maar wellicht belangrijker in de contestatie van het koninklijk absolutisme waren (pseudo-)historici, onder invloed van het Jansenisme, zoals présidents de Cotte en Durey de Meinières en diens medewerker de baljuw Louis Adrien Le Paige, een politiek theoreticus en rabiaat pamflettist die op historische gronden de koninklijke macht ondergeschikt beschouwde aan die van de Parlementen, en zo een regering van (adellijke) rechters tot stand wilde brengen.

Standen

Veel mensen vonden dat de standen moesten verdwijnen. Alle mensen moesten gelijk zijn. Een boer moest gelijk zijn aan een edelman, want een edelman heeft geen grotere maag dan een boer. De meester heeft geen grotere en sterkere armen dan zijn knecht. Dus waarom zou hij meer waard zijn dan de armen. Mensen vonden het oneerlijk dat alleen de Derde Stand belasting moest betalen. Ze vonden het ook oneerlijk dat de Derde Stand 10% van het loon aan de Kerk moest afstaan. Ze vonden het oneerlijk dat alleen zij moesten betalen en dat zij eigenlijk amper rechten hadden. Boeren moesten bijvoorbeeld gratis een deel van hun tijd op het land van de edelman werken. Omdat zij belasting betaalden en loonheffing aan de Kerk moesten geven, wilde de Derde Stand ook kunnen meepraten en meebesturen in de regering.

Pamflettenstrijd

Een jarenlange pamflettenstrijd brak los vanaf het midden van de 18de eeuw met beschuldigingen, beledigingen, laster en sensationele verdachtmakingen van zelfs mythische proporties over beweerde losbandigheid en wreedheid (onder meer dat de koning zich zou baden in kinderbloed) die gretig aftrek vonden bij het Verlichte publiek. De clandestiene auteurs waren te vinden in Parlementaire en Jansenistische kringen. De goedmenende Louis le Bien Aimé werd uiteindelijk gehaat en veracht, en als despoot en tiran afgeschilderd. Vanuit de parlementaire kringen kwam in 1757 ook een aanslag voort. Na de dood van Lodewijk XV ging het pamfletteren en beledigen gewoon verder tegen Lodewijk XVI en Marie-Antoinette. De titels despoot en tiran werden gemeengoed in de revolutionaire woordenschat.
Oorspronkelijk gebruikt door de lage adel en jansenistische kringen, werd de opruiende taal ook het idioom van de burgerij, die vanaf de samenroeping van de Staten-Generaal in 1789 het hoge woord voerde.

Het koninklijk gezin

In 1781 publiceerde Jacques Necker, Directeur-Generaal van de Schatkist, een Compte rendu au Roi, om zijn beheer te rechtvaardigen. De ontevredenheid onder de bevolking groeide met de wetenschap dat de koning en zijn vrouw zo veel uitgaven aan paleizen, pensioenen, eigen voorzieningen (bijvoorbeeld het boerderijtje van Marie-Antoinette) alsof er niets aan de hand was. Het bekende gezegde van de koningin “Le peuple n’a pas de pain? Qu’il mange de la brioche!” (“Heeft het volk geen brood? Dan eet men toch brioche!”) is historisch zeer twijfelachtig, maar was campagnevoer voor de auteurs van pamfletten, net zoals de Diamanten-halssnoeraffaire.