laatste wijziging: 01-11-2017
430 1400 – 1650 renaissance – sociale omwentelingen
1400 – 1650 De handels en geld economie leidt tot sociale omwentelingen.
- Eeuwenlang was de landbouw de belangrijkste bron van inkomsten geweest.
- Vanaf 1300 brachten handelaren hun goederen niet meer zelf naar de markt. Ze huurden gespecialiseerde vervoerders en agenten in voor de afhandeling van hun zaken in het buitenland. Ze zetten zelf grote en nieuwe bedrijven op, beheerden hun financiën met behulp van dubbel boekhouden (dit nog steeds in gebruik), begonnen met kredietverlening, gaven aandelen uit en richtten overal banken op. Steden die belangrijke handelscentra waren geworden werden steeds groter.
- Vanaf 1400 waren het vooral de handel en producten van handwerklieden die geld opleverden.
- In de steden werden gilden opgericht om de kwaliteit en de prijs van de goederen te bewaken, terwijl kooplieden zich bezig hielden met het transport van goederen en producten tussen verschillende steden en landen.
- Al gauw verschenen er kooplieden die als bankier optraden. Ze leenden geldbedragen aan handelaren en machthebbers die hun schuld over een bepaalde periode met rente moesten aflossen. Rond 1450 was er in Italië een vroege vorm van kapitalisme ontstaan die zich binnen 50 jaar over heel Europa verspreidde. De rijkdom die op die manier vergaard kon worden leek onuitputtelijk.
- De textielhandel speelde een belangrijke rol bij de groei van de handel en welvaart in Italië van de vroege renaissance. In 1400 beheersten alle Italiaanse wevers de wolhandel. Florentijnse wolwevers kochten hun wol soms helemaal in Engeland en verkochten wollen kleding op markten in Duitsland en Frankrijk.
- Sommige families werden zo welvarend door handel te drijven dat ze adellijke geslachten die het van de landbouwoogsten moesten hebben in rijkdom naar de kroon staken. De adel probeerde de kooplieden te vernederen door wetten uit te vaardigen die bepaalden dat alleen mensen van adel luxe stoffen als zijde en bont mochten dragen. Maar de kooplieden kregen steeds meer macht en de meeste van dergelijke wetten werden dan ook snel weer afgeschaft.
- De Florentijnse Florijn en de Venetiaanse dukaat genoten zoveel vertrouwen van de handelslieden dat andere landen ook munten van gelijke waarde gingen uitgeven. De aanduiding fl. voor de Nederlandse gulden is ontleend aan de eerste twee letters van het woord florijn.
- De steden vormden in het Europa van de Renaissance het middelpunt van de samenleving. Men identificeerde zich met de stad waar men vandaan kwam, dat was belangrijker dan sociale status of nationaliteit.
- De steden werden bevolkt door rijke kooplieden en door grote aantallen burgers. Samen zorgden ze voor een leger en samen vormden ze een bureaucratisch systeem waarmee ze het omringende platteland controleerden en vaak ook nabijgelegen kleinere steden.
- De steden lagen betrekkelijk veilig verscholen achter hoge vestingmuren en ontwikkelden zich tot welvarende handelscentra met een bloeiend kunstleven. Het was altijd druk op straat en overal kwamen arm en rijk, geestelijken, kunstenaars en handelslieden elkaar tegen.
- De steden wedijverden met elkaar wie de mooiste moderne gebouwen had. In elke stad verrezen prachtige nieuwe stadhuizen en kerken en sommige steden werden zelfs bijna helemaal opnieuw opgericht.
- Deze dynamische samenleving zorgde voor grote welvaart zorgden en voor de grote vernieuwingsdrang en nieuwe ideeën.