laatste wijziging: 22-09-2017

926 BOEK : Safranski Tijd

- Boek: Hoe tijd en mens elkaar beïnvloeden
Auteur: Rüdiger Safranski

Inhoud :

000 017 – Woord vooraf

< – – – – – – – – verleden – – – – – – – – > <NU> < – – – – – – – – toekomst – – – – – – – – >

1. De tijd leidt ertoe dat we een smalle strook tegenwoordigheid bewonen, aan beide kanten omgeven door een niet-zijn: het niet-meer van het verleden en het nog -niet van de toekomst.
2. Augustinus 11de hoofdstuk Belijdenissen : ‘Wat is dus de tijd? Wanneer niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet.”
3. OBJECTIEVE TIJD – SUBJECTIEVE TIJD
4. Safranski: Ik benader de tijd door het spoor van zijn uitwerkingen te volgen, dus ik beschrijf wat hij met ons doet en wat wij ermee doen.

Rüdiger Safranski houdt in “Tijd” een filosofisch pleidooi voor aandacht en bezinning. Met onze moderne communicatiemiddelen lijken we de tijd naar onze hand te kunnen zetten: we kunnen van elk moment nú maken. Maar daarmee offeren we ook iets op, iets wezenlijks: het hoort tijd te kosten om een ervaring te verwerken en als die tijd er niet is, wordt de ervaring steeds minder waard. Hoewel de tijdbeleving van de religie – die tot in de eeuwigheid doorgaat – voor veel mensen niet meer is weggelegd, betekent dat niet dat we de tijd door onze vingers moeten laten glippen. Virtuoos en met grote kennis van filosofie en literatuur laat Rüdiger Safranski zien dat dit klassieke thema met de dag relevanter wordt.

Safranski zoekt in dit boek naar een antwoord op de notoir moeilijke vraag naar wat ‘tijd’ is. Hij onderzoekt niet het verschijnsel ‘tijd’ zelf noch probeert hij het concept ‘tijd’ te analyseren. In plaats daarvan vraagt hij hoe we ‘tijd’ in het dagelijks leven ervaren. Te beginnen in situaties waarin de tijd niet lijkt vooruit te komen en we ons vervelen, daarna als we op het punt staan iets nieuws te beginnen of wanneer tijd wordt gesocialiseerd, een fundamenteel levensbeschouwelijke rol speelt of in natuurwetenschappelijke theorieën voorkomt.
Ter verduidelijking van de vaak uiterst subjectieve belevingsinhoud grijpt Safranski terug op het jargon van existentieel – fenomenologen als Heidegger en Sartre. Daarbij vult hij zijn betoog aan met een keur aan citaten en anekdotes uit de geschiedenis van de literatuur. Erudiet is dit zeker, maar uiteindelijk maakt het boek een rommelige en haastige indruk. Wat je mist, is een duidelijke lijn in het betoog. Het boek zal filosofisch geschoolde lezers minder aanspreken en bij het grote publiek veel cruciale vragen open laten.

017 034 Hoofdstuk 1

.

Tijd van verveling

.

  1. De mens is, in tegenstelling tot het dier, een wezen dat zich kan vervelen
  2. Schopenhauer: tijd ervaren we in de verveling, niet in het tijdverdrijf
  3. William James: ” een toestand als we op grond van de relatieve leegte van de inhoud van een tijdspanne op het verstrijken van de tijd zelf worden geattendeerd” de ervaring van leegte ontstaat doordat gebeurtenissen geen levendige belangstelling wekken.
  4. Schopenhauer: Hij heeft de aanleg voor verveling in verband gebracht met de levensfase. De tijd vliegt des te sneller wanneer je ouder wordt
  5. Samuel Beckett: In het toneelstuk “wachten op Godot” (1955) wachten twee landlopers op Godot. Godot komt niet. Het stuk is een ervaren van een verstrijken de tijd. Hier wordt gespot met de basiswet van amusement: verveling ligt op de loer in de middelen waarmee ze moet worden verdreven.
  6. Kierkegaard: de verveling verklaar ik hierbij tot de oorsprongsmacht van cultuur en geschiedenis De verveling is “de wortel van alle kwaad'”
  7. In de middeleeuwen werd de verveling (‘”acedia“) tot de hoofdzonden gerekend
  8. Blaise Pascal: “opgeslokt door de oneindige wijsheid van de ruimte […] huiver ik”. “Als God het verhevene is, is de ervaren leegte zijn schaduw: het negatief verhevene, het niets. God vervult de tijd, en als men zich niet door hem laat vervullen, blijft inderdaad alleen de lege tijd over, die men echter niet kan verduren, zodat men verstrooiing “ Dit leidt volgens Pascal tot de moderne hectiek en bedrijvigheid. Al het ongeluk komt voort uit het feit dat de mensen `niet in staat zijn rustig in hun kamer te blijven’, en ze kunnen niet rustig in hun kamer blijven omdat ze het met zichzelf alleen niet uithouden.
  9. Rond 1800 waren het de romantici die zich bijzonder ontvankelijk toonden voor het duistere en bedreigende geheim van de lege tijd. Zij hebben de verveling, zoals al het afgrondelijke, met literaire betovering begiftigd. Bij de romantici begint de carrière van de verveling als groot thema van de moderniteit.
  10. Ludwig Tieck in de roman “William Lovell”: “Verveling is ongetwijfeld de kwelling van de hel, want tot op heden heb ik geen grotere kwelling leren kennen; lichamelijke en psychische pijnen houden de geest tenminste bezig, wie ongelukkig is brengt zijn tijd in elk geval door met klagen […], vervliegen de uren snel en ongemerkt; maar zoals ik maar zitten en naar je nagels kijken, [ .. lopen ijsberen ..] nadenken [..]ach , noem me een pijn die even erg is als deze plaag, die beetje bij beetje de tijd verteert, terwijl je elke minuut telt, terwijl de dagen zo lang en de uren zo talrijk zijn en je na een maand toch verrast uitroept: mijn God, wat gaat de tijd snel!’”
  11. De ervaring van verveling wordt, net als bij Pascal en de traditie van de acedia, als existentiële toestand van zinverlies ervaren, de innerlijke afgrond waar je het suizen van de tijd hoort, de metafysische tinnitus (oorsuizen).
  12. Friedrich Schlegel ziet een nivelleringstendens als gevolg van de Franse Revolutie.
  13. In de moderne transitruimtes (op luchthavens en spoorwegstations, in winkelgalerijen en inkoopcentra) vinden tijdverdrijfvers en vluchtige dates plaats: de “horror vacui”
  14. We verkiezen de doolhof van de middeleeuwse stad en de wilde tuin boven de moderne stad en het afgemeten Franse park. De gelijkvormigheid van de ruimte correspondeert met de beleving van almaar hetzelfde in de tijd. In beide gevallen is het gevolg: verveling.
  15. Alleen de groten der aarde en de rijken, schrijft Montesquieu, werden door verveling geplaagd.
  16. Roussau: Het volk verveelt zich niet omdat het een druk leven leidt. Verveling was uitsluitend de `grote gesel der rijken’, terwij1 de gewone man, die eigenlijk wel wat beters te doen had, hen met allerlei `verstrooiing’, waarvoor kosten noch moeite werden gespaard, moest `amuseren’, zodat ze zich niet “dood verveelden”. Dat is lang geleden. Vandaag de dag moeten niet alleen de paar rijken, maar moet de grote massa geamuseerd worden. De verhoudingen zijn ook in dit opzicht
  17. Vandaag de dag moeten niet alleen de paar rijken, maar moet de grote massa geamuseerd worden.
  18. Het was teleurstelling over het niet-hebben, over het tekortkomen. Tegenwoordig bestaat er zoiets als een ‘teleurstelling van het niet-beleven‘. De aandachtsspanne wordt steeds korter, de opeenvolging van belevenissen steeds gefragmenteerder
  19. Martin Heidegger wijdt in het grote college “De grondbegrippen van de metafysica. Wereld — eindigheid — eenzaamheid” uit 1929-1930 een interessante analyse aan de verveling als grondervaring. Het niets, dat zich in de verveling toont, trok hem aan. Hij ontdekte hierin de hele afgrondelijkheid van de mens. In het grote college ‘De grondbegrippen van de metafysica. Wereld — eindigheid — eenzaamrheid uit 1929-1930 wijdt hij een pregnante analyse aan de verveling als grondervaring, zo uitvoerig als nog geen enkele filosoof voor hem had gedaan. Hier wordt de verveling een filosofische gebeurtenis.
  20. Staande voor de afgrond van deze verveling overvalt ons in de regel de “horror vacui” (vrees voor het lege)
  21. De metafysische vraag die vanaf de pre-socratici tot aan Leibniz telkens weer is gesteld: Waarom is er iets en niet veeleer niets?’
  22. De verveling dringt dus van buitenaf binnen, ze heeft een uiterlijke oorzaak. `Ik verveel me,’ Er is hier sprake van een dubbele onbepaaldheid: wat me verveelt is in dit geval alles en niets, in elk geval niets bepaalds. En ik, dat ben ikzelf, maar als een wezen zonder specifieke persoonlijkheid. hier zijn we opeens in het hart van een metafysica naar Heidegger’s smaak beland en heeft hij zijn doel om ‘door de uitleg van het wezen van de verveling door te dringen tot het wezen van de tijd’ bereikt. Hoe wordt dan, vraagt hij, in die volslagen afwezigheid van iedere mogelijke invulling, de tijd beleefd? Hij wil niet verstrijken, hij staat stil, hij houdt iemand in een trage onbeweeglijkheid gevangen, hij houdt je ‘in de ban’.
  23. Uiteraard leven we in de tijd, maar de tijd is ook in ons, wij vormen de tijd
  24. Het drama dat Heidegger in zijn filosofie over de verveling ensceneert, kent dus drie bedrijven.
    1. In het eerste bedrijf gaat men — alledaags — op in de wereld en is men vol van de wereld.
    2. In het tweede bedrijf verdwijnt alles in de verte, de gebeurtenis van de grote leegte; het zelf en de wereld worden nietig, de tijd stokt.
    3. In het derde bedrijf tot slot keert dat wat je ontglipt was, het eigen zelf en de wereld, weer terug. En daar leidt alles naartoe, naar deze wedergeboorte vanuit het dode punt.

035 052 Hoofdstuk 2 : Tijd van beginnen