laatste wijziging: 01-11-2017

815 1930 – 2004 Derrida

“Er bestaat geen vaste conceptuele ordening van betekenisdragers”

De in Algerije geboren Franse  filosoof Derrida is beroemd om zijn “deconstructivistische” ontwikkeling van postmoderne thema’s van Saussure, Levi-Strauss en Foucault. Zijn belangrijkste werken zijn De stem en het fenomeen, De la grammatologie en L’ecriture et la difference.

Derrida gaat uit van de structuralistische benadering van taal van Saussure, waarin de betekenis van een teken wordt gevormd door zijn relaties en verschillen met andere thema’s in de conceptuele structuur.

Anders dan Saussure meent Derrida dat er niet legitiem een onderscheid tussen de betekenisdrager en de betekenis kan worden gemaakt. Het middel tot uitdrukking is onverbrekelijk verbonden met de inhoud. Hoe iets wordt uitgedrukt is net zo belangrijk in het vaststellen met welke ideeën het verbonden is en van welke het verschilt als de conventionele “betekenis”, zoals poëzie, retoriek en ironie duidelijk maken.

En dus is er volgens Derrida geen vaste conceptuele ordening van betekenisdragers. Als Derrida gelijk heeft, wil dat zeggen dat betekenis alleen uit een specifieke situatie gehaald kan worden, er bestaat geen objectieve “structuur”, zoals de structuralisten beweren.

Derrida gaat nog verder, want een teken betekent altijd andere dingen dan de gebruiker veronderstelt. Er is een onontwarbaar netwerk van associaties, gegroeid in de tijd en door gebruik van het teken. De betekenis die het voor een bepaald iemand op een bepaald moment heeft, kan alleen door die persoon op dat moment worden geïnterpreteerd, maar men kan geen autoriteit of objectiviteit voor die interpretatie claimen. Deze ondermijning van betekenis besmet elk concept en heeft een belangrijke impact op onze kijk op de wereld en onszelf, vooral als we het toepassen op traditionele metafysische concepten als “zelf”, “substantie” en “idee”. Omdat die concepten zijn gebruikt in de metafysische werken van filosofen, zijn ze impliciet gedefinieerd door tegenstelling en kunnen ze niet onafhankelijk uitgedrukt worden. ‘Subject’ impliceert ‘object’, `zelf impliceert ‘ander’, “substantie’ impliceert enzovoort. Omdat het concept “zelf geen conceptuele onafhankelijkheid heeft van het concept “ander’, is het niet legitiem om te veronderstellen dat het zelf in enige zin metafysisch voorafgaat aan het concept van ander.

Derrida zegt dat het concept van zelf een linguïstische constructie is, een onverbrekelijk onderdeel van de “tekst” van de menselijke taal, maar zonder metafysische of ontologische noodzaak. Het menselijk subject is “een functie van taal” en “er is geen subject dat gebruiker, auteur en meester van de taal is”. Wat Derrida als alternatief ziet, is niet duidelijk, want hij is de eerste die toegeeft dat zijn eigen theorieën zich aan dezelfde principes moeten houden. Hij kan noch de auteur, noch de autoriteit van zijn eigen werken zijn. Misschien is dat een verklaring voor de schrijfstijl van Derrida, die door iemand werd omschreven als niet zozeer filosofische theorievorming, maar meer een soort “guerrillaoorlog” waarin Derrida toeslaat en zich terugtrekt en de stellingen van de traditionele filosofie doorprikt en parodieert. Hij hoort zeker tot de postmoderne traditie van het verwerpen van de zogenaamde “transcendentale pretenties” van het humanisme, het idee dat het bewuste subject een rationeel, autonoom wezen is dat volledige greep heeft op zijn eigen taal, betekenis en uiteindelijk ook denken.

Het werk van Derrida is controversieel en misschien wel een contradictie. Het is momenteel erg in de mode in zowel de literatuurtheorie als de continentale filosofie, maar analytisch filosofen staan er erg kritisch tegenover. Of de filosofie van Derrida meer zal blijken te zijn dan een voetnoot bij het postmodernisme moet nog maar worden afgewacht. Het doet denken aan, in de woorden van Kierkegaard, “de zedeloze pantheïstische minachting voor de individuele mens” van Hegel. Derrida probeert niet zozeer de ervaring van de autoriteit van de eerste persoon te verklaren, maar weg te redeneren. De ontkenning van dat fenomeen is misschien uiteindelijk wel de ondergang van zijn filosofie.