laatste wijziging: 01-11-2017

836e Biopolitiek

In Histoire de la séxualité I: La volonté de savoir (1976) en in verscheidene reeksen colleges aan het Collège du France, zoals Il faut défendre la société (1975-1976) en Sécurité, territoire, population (1977-1978) introduceert Foucault een tweede biomacht: biopolitiek.  Biopolitiek is een term ter aanduiding van politieke systemen waarin biomacht wordt uitgeoefend. Het verwijst dus naar politieke praktijken die het biologische leven van mensen centraal stelt en probeert te beïnvloeden, te sturen of te beschermen. De term kent echter al een langere geschiedenis in de 20e eeuw en werd al door auteurs voor Foucault gebezigd.

De term wordt na Foucault opgepakt door talloze andere auteurs zoals Didier Fassin, Donna Haraway, Thomas Lemke, Paul Rabinow en Nikolas Rose. Daarnaast vindt men het ook terug in het werk van een hele reeks hedendaagse Italiaanse denkers zoals Giorgio Agamben, Roberto Esposito, Maurizio Lazzarato en Antonio Negri. In het werk van Michael Hardt en Antonio Negri wordt de term vooral gebruikt ter aanduiding van de productiewijze van de postindustriële maatschappij: de productie van het sociale leven, waarin cultuur en politiek samengaan. Deze biedt de kans op verzet tegen het kapitalistisch systeem (in de terminologie van Hardt en Negri, het Empire) en de biomacht die het uitoefent met het eigen lijf en leven als wapen. Een belangrijke vorm van biopolitiek is het vluchten voor armoede, waarbij men de grenzen van natiestaten ondermijnt door ‘simpelweg’ elders te gaan leven. Ook zelfmoordterrorisme is een vorm van biopolitiek (‘de meest tragische en afschuwelijke’): hier wordt het eigen leven vrijwel letterlijk als wapen ingezet, waarbij het verloren gaat.

Terwijl bij discipline het individu het voorwerp is waarop macht wordt uitgeoefend, richt biopolitiek zich op de bevolking. De statistiek en de demografie vinden wetmatigheden in gedrag dat op individueel niveau willekeurig lijkt. Nataliteit, vruchtbaarheid of mortaliteit kennen op het niveau van een bevolking een duidelijk en beïnvloedbaar patroon.

In beide werken staat een stelling centraal: macht is niet iets dat louter ontkent, onderdrukt of onmogelijk maakt. Macht is juist positief en productief. De disciplinerende macht maakt het crimineel subject mogelijk, dat dan dienst kan doen als onderzoeksobject voor de criminologie. In dezelfde lijn hiervan bekritiseert Foucault, in Histoire de la séxualité, de ‘repressiehypothese’: de stelling dat er vandaag de dag machtsmechanismen aan het werk zouden zijn die onze seksuele identiteit, noden en behoeften zou onderdrukken. Een soort preutsheid die ons verbiedt over seks te spreken. Volgens Foucault is eerder het omgekeerde aan de gang: de macht ontkent seksualiteit niet, maar produceert juist enorm veel kennis erover. Via de machtsrelaties die spelen bij therapeuten, dokters en psychoanalytici worden individuen gedwongen de waarheid over hun eigen seksualiteit uit te spreken. Ze moeten zichzelf subjectiveren als perverse of als homoseksueel.


Foucault was van plan om het eerste deel van Histoire de la séxualité te vervolledigen met andere studies die zouden handelen over de (vroeg-)christelijke houding tegenover seksualiteit (La chair et le corps), de focus op het seksuele gedrag bij kinderen, zoals masturbatie vanaf de 19e eeuw (La croisade des enfants), de idee van de hysterische vrouw (La femme, la mère et l’hystérique), de perversies (Les pervers) en biopolitiek en racisme (Populations et races).